ECLI:NL:CRVB:2024:717

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
12 april 2024
Zaaknummer
22/3803 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning WIA-uitkering na niet voltooide wachttijd en beëindiging verzekering

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering toe te kennen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 4 april 2024 uitspraak gedaan. Appellante had in 2009/2010 de wachttijd voor de Wet WIA niet volbracht en was na de beëindiging van haar WW-uitkering niet meer verzekerd voor de Wet WIA. De Raad oordeelde dat de later gediagnosticeerde multiple sclerose (MS) in 2014 geen reden was om terug te komen op eerdere hersteldverklaringen in het kader van de Ziektewet (ZW). De informatie die appellante in hoger beroep had ingediend, bevatte geen nieuwe medische gegevens die de eerdere besluiten konden ondermijnen. Het verzoek om benoeming van een onafhankelijke medisch deskundige werd afgewezen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard. De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering had toegekend, omdat appellante de vereiste wachttijd niet had doorlopen en niet meer verzekerd was voor de Wet WIA. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 4 april 2024.

Uitspraak

22/3803 WIA
Datum uitspraak: 4 april 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland -West-Brabant van 27 oktober 2022, 21/4050 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht aan appellante geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat zij de wachttijd niet heeft volgemaakt en omdat ze, nadat haar
WW-uitkering is beëindigd, niet langer verzekerd was. De Raad komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld en heeft nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2024. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.C.M. Martens.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante is vanaf 1 oktober 2006 tot 1 april 2008 werkzaam geweest als [functie] bij Gedeputeerde Staten van de provincie [provincie] . Daarna werd aan haar een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Appellante is in de periode van 11 mei 2009 tot 1 april 2010 in verband met psychische klachten ongeschikt geweest voor haar maatgevende arbeid en aan haar is een uitkering ingevolge de
Ziektewet (ZW) toegekend. Per 1 april 2010 werd zij geschikt bevonden voor haar arbeid, waarna de ZW-uitkering is beëindigd en de WW-uitkering werd voortgezet. Op 14 september
2010 heeft appellante zich opnieuw ziekgemeld en is aan haar weer een ZW-uitkering toegekend. Na een medisch onderzoek is appellante hersteld verklaard per 25 oktober 2010 en is de ZW-uitkering beëindigd per die datum. Op 29 november 2010 heeft appellante zich opnieuw ziekgemeld, maar een ZW-uitkering werd geweigerd omdat geen sprake was van toegenomen beperkingen. Deze weigering is bij uitspraak van de Raad van 13 september 2013 vast komen te staan. De WW-uitkering is vervolgens met ingang van 4 oktober 2011 beëindigd.
1.2.
Appellante heeft in 2014 aan het Uwv verzocht om terug te komen van de hersteldverklaring van 25 oktober 2010, omdat in 2014 bij haar MS is gediagnosticeerd. Het Uwv heeft geweigerd om de herstelverklaring te herzien, omdat de beschikbare medische informatie, waaronder de in 2014 vastgestelde diagnose MS, geen aanleiding geeft om de hersteldmelding te herzien. Bij uitspraak van de Raad van 5 juli 2017 [1] is de weigering van het Uwv om terug te komen van de hersteldmelding in rechte komen vast te staan.
1.3.
Op 21 februari 2021 heeft appellante een aanvraag om een uitkering op grond van de
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) bij het Uwv ingediend, waarbij zij heeft vermeld vanaf 19 oktober 2009 ziek te zijn. Bij besluit van 22 februari 2021 heeft het Uwv een WIA-uitkering geweigerd, omdat appellante niet gedurende 104 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest. Na de ziekteperiodes heeft appellante tot
4 oktober 2011 een WW-uitkering ontvangen en zich in deze periode niet meer ziekgemeld. Daarna heeft zij geen verzekeringsplichtige arbeid meer verricht, zodat zij niet meer verzekerd was voor de Wet WIA.
1.4.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 26 augustus
2021 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft het standpunt gehandhaafd dat appellante de wachttijd van 104 weken arbeidsongeschiktheid niet heeft volgemaakt en omdat appellante na het einde van de WW-uitkering geen verzekeringsplichtige arbeid meer heeft verricht waardoor zij niet langer verzekerd is op grond van de Wet WIA.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat bij de aanvraag om een WIA-uitkering uitgegaan moet worden van (de juistheid van) eerdere rechtens onaantastbare besluiten/hersteldverklaringen in het kader van de ZW. De rechtbank heeft vastgesteld dat sprake is geweest van twee ziekteperiodes in 2009 en 2010. Deze periodes hebben korter geduurd dan 104 weken. Gelet hierop heeft het Uwv zich terecht op het standpunt gesteld dat appellante de wachttijd van 104 weken niet heeft doorlopen en kan er geen recht bestaan op een WIA-uitkering. Verder heeft het Uwv terecht gesteld dat appellante niet meer verzekerd is voor de WIA. Dat betekent dat zij ook om die reden geen recht kan hebben op een WIA-uitkering.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij in 2008 ontslag heeft gekregen omdat zij niet goed functioneerde door medische klachten, te weten spraakklachten en een oogzenuwbeschadiging. Ter onderbouwing hiervan heeft appellante een brief van 17 juni 2010 van Gedeputeerde Staten van de provincie [provincie] ingediend en een verslag van een maandelijks voortgangsgesprek op 12 oktober 2007. Appellante meent dat deze klachten gerelateerd kunnen worden aan de in 2014 gediagnosticeerde ziekte MS. Bij de ziekmelding in november 2010 is niet gekeken naar wat zij wel of niet kan. Appellante heeft verzocht om benoeming van een deskundige.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank het bestreden besluit terecht in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad oordeelt dat dit zo is en dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van de gronden die zij bij de rechtbank heeft aangevoerd. Er is geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Het oordeel en de overwegingen van de rechtbank worden onderschreven. Het Uwv heeft appellante terecht geen WIA-uitkering toegekend, omdat zij in 2009/2010 de wachttijd voor de Wet WIA niet heeft volgemaakt en zij daarna niet meer verzekerd was voor de Wet WIA. Bij genoemde uitspraak van 5 juli 2017 heeft de Raad reeds geoordeeld dat vanwege de later gediagnosticeerde MS in 2014 er geen reden is om terug te komen op de hersteldverklaringen in het kader van de ZW. De in hoger beroep ingebrachte informatie over haar functioneren bij Gedeputeerde Staten in 2007 bevat geen (nieuwe) medische informatie. Daaruit blijkt geenszins dat appellante reeds toen medische klachten had, die achteraf zouden kunnen worden gerelateerd aan de latere diagnose MS. Het verzoek om een onafhankelijke medisch deskundige te benoemen wordt daarom afgewezen.

Conclusie en gevolgen

4.2.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellante een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van M. Sheerzad als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 april 2024.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) M. Sheerzad