ECLI:NL:CRVB:2024:70

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 januari 2024
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
21/2631 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ZW-uitkering na medische beoordeling en geschiktheid van functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant. Appellant had zich ziekgemeld op 7 november 2017 en ontving ziekengeld op basis van de Ziektewet. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant, na een medische beoordeling, in staat is om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, wat leidde tot de beëindiging van zijn uitkering. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Gelderland heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv eveneens ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat zijn beperkingen niet goed zijn ingeschat. De Raad heeft echter geoordeeld dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat de medische beoordeling voldoende onderbouwd is. De Raad heeft de argumenten van appellant verworpen en bevestigd dat de functies die aan appellant zijn voorgehouden, medisch geschikt zijn. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

21 2631 ZW

Datum uitspraak: 11 januari 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 10 juni 2021, 19/4471 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[Naam B.V.] (ex-werkgeefster)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. L. Lancée hoger beroep ingesteld.
Namens de (ex-)werkgeefster, derde-belanghebbende, heeft M. den Hertog te kennen gegeven als gemachtigde deel te nemen aan de procedure.
Omdat appellant geen toestemming heeft gegeven om zijn medische gegevens aan de (ex-)werkgeefster te verstrekken, heeft de Raad onder toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat kennisneming van medische stukken is voorbehouden aan de gemachtigde van de (ex-)werkgeefster.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Awb is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, omdat partijen niet binnen de gestelde termijn hebben verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
De Raad zal terughoudend zijn met het opnemen van gedetailleerde inhoudelijk medische overwegingen in deze uitspraak om te voorkomen dat de (ex-)werkgeefster alsnog kennisneemt van de medische situatie van appellant.
1.2.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest bij de (ex-)werkgeefster als servicemonteur voor 39,43 uur per week. Op 7 november 2017 heeft hij zich ziekgemeld met diverse medische klachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.3.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 23 januari 2019 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 januari 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 70,24% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 19 februari 2019 vastgesteld dat appellant met ingang van 20 maart 2019 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.4.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 9 juli 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 juni 2019 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het onderzoek van het Uwv zorgvuldig is geweest, omdat alle door appellant naar voren gebrachte klachten op een deugdelijke wijze betrokken zijn bij de medische beoordeling. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat geen sprake is van een schending van het fairplaybeginsel of het verbod van willekeur, omdat aan appellant ruimte is geboden om bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep verslag te doen van zijn klachten en van de door hem ervaren belemmeringen in het dagelijks leven en bij arbeid. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de medische belastbaarheid van appellant op de datum in geding in de rapporten van de verzekeringsartsen bezwaar en beroep op inhoudelijk overtuigende wijze is gemotiveerd. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de belasting in de geduide functies de mogelijkheden van appellant op grond van de FML niet overschrijdt. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om op basis van de voorhanden zijnde informatie een deskundige in te schakelen. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de arbeidsdeskundige de geschiktheid van de geduide functies voldoende heeft toegelicht.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig tot stand is gekomen omdat de ernst van zijn medische problematiek niet voldoende is onderzocht. Verder heeft het Uwv volgens appellant de medische beperkingen onderschat.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant medische informatie overgelegd. Verder stelt appellant dat hij door zijn energetische problematiek beperkingen ondervindt in het overdag verrichten van werkzaamheden. Appellant acht zich niet in staat de voorgehouden functies te vervullen en heeft de Raad verzocht een onafhankelijk deskundige te raadplegen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Met de rechtbank wordt het onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende zorgvuldig geacht. Er heeft een spreekuurcontact met een verzekeringsarts plaatsgevonden en de verzekeringsarts bezwaar en beroep is aanwezig geweest bij de hoorzitting. Verder hebben de verzekeringsartsen de overgelegde medische informatie kenbaar bij de beoordeling meegewogen. Van een onzorgvuldig onderzoek is niet gebleken.
4.3.
Ook inhoudelijk wordt het oordeel van de rechtbank onderschreven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 22 maart 2021 toegelicht dat in de door appellant overgelegde medische informatie een diagnose is genoemd waarmee bij het opstellen van de belastbaarheid in de FML rekening is gehouden. Uit de in beroep overgelegde informatie blijkt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet dat rond de datum in geding sprake is geweest van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. In het dossier zijn geen gegevens voorhanden op grond waarvan het Uwv hierin niet gevolgd kan worden.
4.4.
De in hoger beroep overgelegde medische informatie brengt hierin geen wijziging. De omstandigheid dat aan appellant in verband met zijn tot 2012 voor Defensie verrichte werkzaamheden een invaliditeitspensioen is toegekend, maakt de beoordeling niet anders. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in dat kader bij rapport van 14 november 2022 met juistheid overwogen dat die toekenning verband houdt met medische omstandigheden waarmee bij de beoordeling van de aanspraak op ziekengeld al rekening is gehouden. Uit de overgelegde bescheiden valt niet af te leiden dat de ernst van de problematiek van appellant is onderschat. Nu er ook overigens geen reden is om te twijfelen aan de medische beoordeling door het Uwv wordt, evenals de rechtbank terecht oordeelde in de aangevallen uitspraak, geen aanleiding gezien voor het raadplegen van een deskundige.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de door het Uwv vastgestelde FML wordt de rechtbank ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies van archiefmedewerker (SBC-code 315132), inpakker handmatig (SBC-code 111190) en magazijn, expeditie medewerker (medewerker intern transport) (SBC-code 111220) in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
4.6.
De stelling van appellant dat de voorgehouden functies niet passend zijn omdat daarin overschrijdingen voorkomen onder meer op de aspecten leesvaardigheid, staan, flexibiliteit en werken onder tijdsdruk slaagt niet, omdat bij de voorgehouden functies geen kenmerkende belasting op die punten voorkomt. Voor zover appellant heeft willen stellen dat een of meer van de functies niet geschikt zijn omdat daarvoor een heftuckcertificaat wordt vereist wordt hij daarin niet gevolgd, aangezien dit in geen van de geselecteerde functies een vereiste is. De ZW-uitkering is op goede gronden beëindigd.
4.7.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2024.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) E.X.R. Yi