ECLI:NL:CRVB:2024:7

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 januari 2024
Publicatiedatum
4 januari 2024
Zaaknummer
22/2257 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, vastgesteld door het Uwv op 64,43% per 12 september 2020. Appellant, die voorheen als bouwopruimer werkte, heeft een geschiedenis van gezondheidsproblemen, waaronder long- en rugklachten, diabetes en hoge bloeddruk. Na een herbeoordeling door het Uwv, waarbij zijn beperkingen in kaart zijn gebracht, is de mate van arbeidsongeschiktheid verhoogd van 63,16% naar 64,43%. Appellant is het niet eens met deze vaststelling en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij stelt dat zijn beperkingen niet goed zijn ingeschat en dat hij niet in staat is om de geselecteerde functies te vervullen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid correct heeft vastgesteld. De Raad oordeelt dat de medische beoordeling zorgvuldig is uitgevoerd en dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. De rechtbank heeft eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven. De uitspraak van de Raad is openbaar gedaan op 4 januari 2024.

Uitspraak

22/2257 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 juni 2022, 21/4477 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 4 januari 2024
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 2 februari 2021 heeft het Uwv appellant medegedeeld dat zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ongewijzigd wordt voortgezet naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 63,16%. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt. Het Uwv heeft bij besluit van 22 juli 2021 (bestreden besluit) het bezwaar gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid gewijzigd naar 64,43%.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. C.A. Madern, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 23 november 2023. Voor appellant is mr. Madern verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.L.M. Dunselman.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 12 september 2020 heeft vastgesteld op 64,43%. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid juist heeft vastgesteld.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als bouwopruimer voor 40 uur per week. Aansluitend ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Op 22 augustus 2008 heeft hij zich ziekgemeld met long- en rugklachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv appellant met ingang van 20 augustus 2010 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 80 tot 100%. Na een herbeoordeling in 2018 heeft het Uwv appellant met ingang van 1 augustus 2020 een WGA-vervolguitkering toegekend, met een mate van arbeidsongeschiktheid van 62,13%.
1.2.
Appellant heeft op 12 september 2020 een toename van zijn gezondheidsklachten gemeld. Naar aanleiding hiervan heeft een herbeoordeling plaatsgevonden en heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29 januari 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 63,16%. Het Uwv heeft bij besluit van 2 februari 2021 vastgesteld dat de WIA-uitkering van appellant ongewijzigd wordt voortgezet.
1.3.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. Het Uwv heeft het bezwaar van appellant bij besluit van 22 juli 2021 (bestreden besluit) gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid gewijzigd naar 64,43%. Daarbij is vermeld dat dit voor de hoogte van de uitkering geen verschil maakt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Uit het rapport blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op de hoogte was van de door appellant gestelde klachten voortkomende uit onder meer COPD, diabetes en hypertensie met vaatproblemen, en deze klachten bij de beoordeling heeft betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is gemotiveerd ingegaan op alle door appellant ingediende stukken. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding te twijfelen aan de beperkingen die de verzekeringsarts bezwaar en beroep in verband met deze klachten heeft aangenomen. Verder ziet de rechtbank evenmin aanleiding te twijfelen aan de medische geschiktheid van appellant voor de geduide functies. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft na overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep de functie chauffeur personenbusje ongeschikt geacht, omdat appellant te veel belast wordt ten aanzien van klimmen. Dit geldt niet voor de functie bestelautochauffeur, aangezien hier geen sprake is van een te hoge instap. Bij de overige functies heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gemotiveerd onderbouwd waarom deze geschikt zijn voor appellant. Het bestreden besluit berust daarom ook op een deugdelijke arbeidskundige grondslag. Dat in het verleden andere beperkingen zijn aangenomen en appellant toen wel volledig arbeidsongeschikt was, speelt in deze procedure geen rol. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat het Uwv terecht heeft bepaald dat de WIA-uitkering van appellant ongewijzigd wordt voortgezet.
Het hoger beroep van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat hij volledig arbeidsongeschikt is. Zijn klachten zijn toegenomen, zoals blijkt uit de overgelegde gegevens, vooral van zijn artsen in Turkije. Appellant heeft een vernauwing in de heupslagader, COPD, hoge bloeddruk, rugklachten, diabetes, vermoeidheid en concentratieproblemen. Hij is daarom niet in staat om 20 tot 25 uur per week te werken. Verder is de functie pakketbezorger ongeschikt, omdat hij problemen heeft met lopen en in en uitstappen. Het is onbegrijpelijk dat de functie chauffeur personenbusje wel ongeschikt is en de functie pakketbezorger niet, want de instap is gelijk en bij een bestelbusje moet appellant veel vaker uitstappen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit tot vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op 64,43% in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.4.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Hier wordt het volgende aan toegevoegd.
4.5.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn stelling dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de medische informatie die appellant in hoger beroep heeft overgelegd, bij de beoordeling betrokken en in het rapport van 19 december 2022 inzichtelijk gemotiveerd dat deze gegevens geen nieuwe inzichten geven. Uit het verslag van de MRI-scan van 4 oktober 2022, daterend van na de datum in geding, blijkt dat er geen hernia is gevonden, noch druk op ruggemerg of zenuwwortel. Er zijn geen ernstige afwijkingen aan de rug, met name geen hernia, en er is geen reden om meer beperkingen aan te nemen dan de beperkingen die al zijn aangenomen voor de rugklachten van appellant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de overige klachten die appellant (ook) in hoger beroep heeft benoemd, namelijk de vernauwing in de (slag)aders, COPD, hoge bloeddruk, diabetes, vermoeidheid en concentratieproblemen, bij de beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 17 juni 2021 overwogen dat appellant vanwege deze klachten verminderd belastbaar is en daarom niet geschikt is voor zwaar fysiek werk onder belastende fysieke omstandigheden. Hij heeft daarbij de beperkingen van de primaire arts overgenomen. De Raad ziet geen reden om deze conclusie en de daaraan ten grondslag liggende motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden.
Arbeidskundige beoordeling
4.6.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn en dat het bestreden besluit op een juiste arbeidskundige grondslag berust. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd dat de belastbaarheid van de functies binnen de belastbaarheid van de FML van 29 januari 2021 blijft. De stelling van appellant dat de functie Koerier, pakketbezorger (SBC-code 282102) ongeschikt is, omdat de vergelijkbare functie Chauffeur personenbusje (SBC-code 111241) in bezwaar is komen te vervallen, slaagt niet. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft na overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep op navolgbare wijze gemotiveerd dat de opstap van de personenbus 45 cm is, waardoor dit te belastend is voor appellant bij het in- en uitstappen. Bij de functie Koerier, pakketbezorger wordt in een personen- of bestelauto zonder hoge instap gereden. De belastbaarheid van appellant wordt daardoor niet overschreden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep kan hierin worden gevolgd.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op 64,43% in stand blijft.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2024.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) E.X.R. Yi

Bijlage

Artikel 5 van de Wet WIA
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA
De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.