ECLI:NL:CRVB:2024:671

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
22/3633 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 april 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had eerder, op 7 mei 2020, de WIA-uitkering van appellant ingetrokken, wat leidde tot bezwaar en een daaropvolgend beroep bij de rechtbank Rotterdam. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar oordeelde dat het Uwv het griffierecht moest vergoeden vanwege een motiveringsgebrek. Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, maar trok dit in op 17 november 2023, waarbij hij verzocht om vergoeding van de proceskosten door het Uwv.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv bij een gewijzigde beslissing op bezwaar van 30 oktober 2023 het bezwaar van appellant alsnog gegrond had verklaard, waardoor het Uwv volledig aan appellant tegemoet was gekomen. De Raad oordeelde dat het Uwv verantwoordelijk was voor de kosten die appellant in hoger beroep had gemaakt, en stelde deze kosten vast op € 875,- voor rechtsbijstand, naast de vergoeding van het griffierecht van € 136,-. De uitspraak werd gedaan door rechter E. Dijt, in aanwezigheid van griffier E.X.R. Yi, en werd openbaar uitgesproken op 4 april 2024.

Uitspraak

22.3633 WIA

Datum uitspraak: 4 april 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 oktober 2022, 20/6363 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 7 mei 2020 heeft het Uwv de uitkering van appellant op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingetrokken met ingang van 8 juli 2020. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 23 oktober 2020 (bestreden besluit) bij de beëindiging van de WIA-uitkering gebleven.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard. In verband met een motiveringsgebrek heeft de rechtbank met toepassing van artikel 6:22 van de Awb bepaald dat het Uwv het griffierecht aan appellant moet vergoeden. Verder heeft de rechtbank het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten.
Namens appellant heeft mr. J.R. Kamerling hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Met een besluit van 30 oktober 2023 heeft het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Bij brief van 17 november 2023 heeft mr. Kamerling namens appellant het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten.
De meervoudige kamer heeft de zaak verwezen naar een enkelvoudige kamer van de Raad.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Awb is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
1.2.
Het Uwv heeft bij gewijzigde beslissing op bezwaar van 30 oktober 2023 het bezwaar van appellant tegen het besluit van 7 mei 2020 alsnog gegrond verklaard en beslist dat appellant op en na 8 juli 2020 aanspraak houdt op een WIA-uitkering. Hiermee is het Uwv volledig aan appellant tegemoetgekomen.
1.3.
Het Uwv heeft besloten tot vergoeding van de gemaakte kosten in de bezwaarfase. Daarom moet de Raad alleen nog oordelen over de in hoger beroep gemaakte kosten.
1.4.
Het Uwv wordt veroordeeld in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten van rechtsbijstand worden begroot op € 875,- (1 punt voor het hogerberoepschrift). Ook zal de Raad bepalen dat het Uwv het in hoger beroep betaalde griffierecht vergoedt.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van € 875,-;
- bepaalt dat het Uwv het door appellant in hoger beroep betaalde griffierecht van € 136,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 april 2024.
(getekend) E. Dijt
(getekend) E.X.R. Yi