ECLI:NL:CRVB:2024:671
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en proceskostenvergoeding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 april 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had eerder, op 7 mei 2020, de WIA-uitkering van appellant ingetrokken, wat leidde tot bezwaar en een daaropvolgend beroep bij de rechtbank Rotterdam. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar oordeelde dat het Uwv het griffierecht moest vergoeden vanwege een motiveringsgebrek. Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, maar trok dit in op 17 november 2023, waarbij hij verzocht om vergoeding van de proceskosten door het Uwv.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv bij een gewijzigde beslissing op bezwaar van 30 oktober 2023 het bezwaar van appellant alsnog gegrond had verklaard, waardoor het Uwv volledig aan appellant tegemoet was gekomen. De Raad oordeelde dat het Uwv verantwoordelijk was voor de kosten die appellant in hoger beroep had gemaakt, en stelde deze kosten vast op € 875,- voor rechtsbijstand, naast de vergoeding van het griffierecht van € 136,-. De uitspraak werd gedaan door rechter E. Dijt, in aanwezigheid van griffier E.X.R. Yi, en werd openbaar uitgesproken op 4 april 2024.