ECLI:NL:CRVB:2024:665
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant door het Uwv per 26 augustus 2021, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant is van mening dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld zonder een zitting te houden, omdat partijen daarmee instemden. De Raad concludeert dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat appellant niet volledig arbeidsongeschikt is en dat de beëindiging van de uitkering gerechtvaardigd is.
De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de medische beoordelingen en rapporten van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard en het bestreden besluit van het Uwv in stand gelaten. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en oordeelt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd. Appellant heeft geen nieuwe medische gegevens overgelegd die de eerdere conclusies zouden kunnen betwisten.
De Raad bevestigt dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant terecht op minder dan 35% is vastgesteld, en dat de geselecteerde functies voor hem geschikt zijn. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen, en de beëindiging van de WIA-uitkering blijft in stand. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.