ECLI:NL:CRVB:2024:659

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
23/1467 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht en afwijzing beroep op betalingsonmacht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 april 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 31 maart 2023, waarin zijn verzoek om betalingsonmacht werd afgewezen. De Centrale Raad oordeelde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat appellant het griffierecht niet binnen de gestelde termijn had betaald.

De Raad had appellant eerder in de procedure meerdere keren gewezen op de verplichting om het griffierecht te betalen en had hem de mogelijkheid geboden om beroep te doen op betalingsonmacht. Appellant had echter niet tijdig gereageerd op de verzoeken van de Raad en had de benodigde formulieren niet op tijd ingediend. Hierdoor kon de Raad niet concluderen dat appellant niet in verzuim was geweest.

De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig betalen van griffierechten in bestuursrechtelijke procedures en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichtingen. De Centrale Raad van Beroep heeft besloten het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren, zonder verder onderzoek te doen naar de inhoud van de zaak. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Datum uitspraak: 3 april 2024
23/1467 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 31 maart 2023, 20/977
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Op 31 mei 2023 heeft appellant aan de Raad laten weten beroep te willen doen op betalingsonmacht in deze zaak.
Bij brief van 5 juni 2023 heeft de Raad appellant verzocht het bijgevoegde formulier in te vullen en binnen twee weken na verzending van deze brief retour te zenden, indien appellant meent aan de criteria voor betalingsonmacht te voldoen. Daarbij is appellant erop gewezen dat als het formulier niet op tijd retour wordt gestuurd, niet compleet is ingevuld en/of als er gegevens ontbreken, het beroep op betalingsonmacht zal worden afgewezen en het griffierecht alsnog betaald moet worden.
Op 6 juni 2023 heeft appellant het formulier voor betalingsonmacht ingevuld en opgestuurd naar de Raad.
Bij brief van 7 juli 2023 heeft de Raad appellant een kopie van de (door de Raad voor Rechtsbijstand op 28 juni 2023 verstrekte) inkomensverklaring toegezonden, en gelijktijdig appellant verzocht de bijgevoegde verklaring in te vullen en binnen twee weken retour te zenden, omdat de gegevens in de inkomensverklaring niet actueel zijn. Daarbij is appellant erop gewezen dat als het formulier niet op tijd retour wordt gestuurd, niet compleet is ingevuld en/of als er gegevens ontbreken, het beroep op betalingsonmacht zal worden afgewezen en het griffierecht alsnog betaald moet worden.
Appellant heeft deze termijn ongebruikt voorbij laten gaan.
Bij brief van 27 juli 2023 heeft de Raad het beroep op betalingsonmacht afgewezen en appellant verzocht het griffierecht binnen de op de (nog te sturen) nota griffierecht gestelde betalingstermijn te betalen. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellant er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld kan worden.
Bij brief van 1 augustus 2023 is appellant erop gewezen dat een griffierecht van € 136,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Op 6 augustus 2023 heeft appellant de Raad verzocht het formulier voor betalingsonmacht toe te sturen., Bij bief van 31 augustus 2023 heeft de Raad appellant medegedeeld de afwijzingsbrief van 27 juli 2023 te handhaven.
Bij aangetekende brief van 16 september 2023 is appellant nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellant er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Bij digitale berichten van 19 september 2023, 23 oktober 2023 en 21 november 2023 heeft appellant de Raad nogmaals verzocht het formulier voor betalingsonmacht toe te sturen, waarnaar de Raad tussentijds bij aangetekende brief van 17 oktober 2023 nogmaals de afwijzingsbrief van 27 juli 2023 en 31 augustus 2023 aan appellant heeft toegezonden. Tevens heeft de Raad appellant bij digitaal bericht van 22 november 2023 verzocht nader bericht van de Raad af te wachten.
Het beroep op betalingsonmacht is afgewezen en het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van A. Giesen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2024.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) A. Giesen
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.