ECLI:NL:CRVB:2024:654

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
23/2050 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant per 20 mei 2020 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant is van mening dat hij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft vastgesteld en kan daarom de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellant ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank Limburg bevestigd.

De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige. Appellant had geen objectieve medische onderbouwing gepresenteerd voor zijn stelling dat hij meer beperkingen had dan vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen bevestigd dat de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige op overtuigende wijze hebben aangetoond dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) correct was en dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant.

De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en dat de weigering van de WIA-uitkering in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, aangezien zijn beroep ongegrond is verklaard. De uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, met A.M. Korver als griffier, en is openbaar uitgesproken op 3 april 2024.

Uitspraak

23/2050 WIA
Datum uitspraak: 3 april 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 1 juni 2023, 22/1124 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellant per 20 mei 2020 geen WIAuitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. K.J.C. van Bekkum, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via een online beeldverbinding plaatsgevonden op 13 maart 2024. Voor appellant is mr. Van Bekkum verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als logistiek medewerker voor 38,59 uur per week. Op 23 mei 2018 heeft hij zich ziekgemeld met duizeligheidsklachten. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een zogenoemde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 september 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd en aan de hand daarvan geconcludeerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% is. Het Uwv heeft bij besluit van 17 september 2021 geweigerd appellant met ingang van 20 mei 2020 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 7 april 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft in wat appellant heeft aangevoerd en in het dossier geen reden gezien om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek. Van een onzorgvuldig onderzoek vanwege het niet opvragen van informatie uit de behandelend sector is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische belastbaarheid van appellant op 20 mei 2020 in het rapport op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden gemotiveerd. In beroep heeft appellant geen medisch objectieve onderbouwing gegeven voor verdergaande beperkingen op 20 mei 2020. Uitgaande van de juistheid van de medische beperkingen die bij appellant zijn vastgesteld, heeft de rechtbank in wat appellant heeft aangevoerd geen reden gezien om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken.
Het standpunt van appellant
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat de verzekeringsgeneeskundige rapporten en de FML op onzorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen. Om die reden acht appellant zich niet in staat de op basis van de FML geduide functies te vervullen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
De beroepsgrond van appellant dat het onderzoek niet voldoende zorgvuldig is geweest, slaagt niet. De verzekeringsarts heeft appellant tijdens een telefonisch spreekuur gesproken en de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant psychisch en lichamelijk onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook het dossier bestudeerd en overtuigend gemotiveerd dat voldoende beperkingen in de FML in persoonlijk en sociaal functioneren zijn aangenomen. Zoals ter zitting door gemachtigde van appellant is erkend, beschikt hij niet over medische informatie die duidt op een onzorgvuldig onderzoek door het Uwv of op een onjuiste FML.
Arbeidskundige beoordeling
4.3.
Wat appellant heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor hem niet geschikt zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van A.M. Korver als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2024.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) A.M. Korver