ECLI:NL:CRVB:2024:654
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering toekenning WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant per 20 mei 2020 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant is van mening dat hij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft vastgesteld en kan daarom de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellant ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank Limburg bevestigd.
De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige. Appellant had geen objectieve medische onderbouwing gepresenteerd voor zijn stelling dat hij meer beperkingen had dan vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen bevestigd dat de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige op overtuigende wijze hebben aangetoond dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) correct was en dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant.
De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en dat de weigering van de WIA-uitkering in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, aangezien zijn beroep ongegrond is verklaard. De uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, met A.M. Korver als griffier, en is openbaar uitgesproken op 3 april 2024.