ECLI:NL:CRVB:2024:625

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
2 april 2024
Zaaknummer
21/3924 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling na intrekking hoger beroep en vergoeding griffierecht

Op 2 april 2024 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 21/3924 PW. Deze uitspraak betreft een hoger beroep dat door appellant, vertegenwoordigd door mr. B.J.P. Toonen, was ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 28 september 2021. Appellant heeft op 29 juni 2023 het hoger beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht. Het college heeft ingestemd met dit verzoek.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het college volledig tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellant door de herziene beslissing op bezwaar van 28 juni 2023, waarbij het eerdere besluit van 9 december 2020 is herroepen. Hierdoor is de intrekking van het hoger beroep gerechtvaardigd. De Raad heeft vervolgens het college veroordeeld in de proceskosten die appellant heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep. De proceskosten zijn begroot op € 1.750,- voor de procedure in beroep en € 875,- voor de procedure in hoger beroep, wat resulteert in een totaalbedrag van € 2.625,-.

Daarnaast is het college verplicht om het door appellant betaalde griffierecht te vergoeden, dat bedraagt € 49,- voor de procedure in beroep en € 134,- voor de procedure in hoger beroep. De uitspraak is gedaan door M. Wolfrat, in tegenwoordigheid van griffier A. Giesen, en is openbaar uitgesproken op 2 april 2024.

Uitspraak

Datum uitspraak: 2 april 2024
21/3924 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
28 september 2021, 21/2028
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. B.J.P. Toonen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 29 juni 2023 heeft mr. Toonen namens appellant het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het college te veroordelen in de proceskosten.
Het college heeft bij brief van 24 juli 2023 laten weten akkoord te gaan met dit verzoek.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Vastgesteld wordt dat mr. Toonen namens appellant het hoger beroep heeft ingetrokken naar aanleiding van de herziene beslissing op bezwaar van het college van 28 juni 2023. Met dit besluit heeft het college het besluit van 9 december 2020 herroepen. Hiermee is volledig aan de bezwaren van appellant tegemoetgekomen.
Het college wordt veroordeeld in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 1.750,- in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en € 875,- in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift).
Ook dient het college het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • veroordeelt het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.625,-;
  • bepaalt dat het college aan appellant het in beroep betaalde griffierecht van € 49,- vergoedt;
  • bepaalt dat het college aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 134,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M. Wolfrat, in tegenwoordigheid van A. Giesen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 april 2024.
(getekend) M. Wolfrat
(getekend) A. Giesen