Uitspraak
OVERWEGINGEN
Het oordeel van de Raad
Conclusie en gevolgen
BESLISSING
A.M. Geurtsen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2024.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 maart 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar WIA-uitkering te beëindigen. Appellante, die als medewerkster pre-analyse werkte, had zich op 12 juni 2018 ziekgemeld. Na een periode van arbeidsongeschiktheid werd zij in 2020 als 100% arbeidsongeschikt beoordeeld, maar in 2022 concludeerde het Uwv dat haar arbeidsongeschiktheid was gedaald naar 29,85%. Dit leidde tot de beslissing om haar WIA-uitkering per 11 november 2022 te beëindigen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar beperkingen zijn onderschat en dat zij niet in staat is de geselecteerde functies te verrichten. De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat de door appellante ingebrachte medische informatie van het Spine & Joint Centre, die na de datum in geding was verkregen, geen aanleiding gaf om de eerdere conclusies te herzien.
De Raad heeft geconcludeerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd heeft dat de nekklachten van appellante nieuw zijn en nooit eerder zijn gemeld. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de geselecteerde functies voor appellante geschikt zijn, en dat de beëindiging van de WIA-uitkering terecht is vastgesteld. Het hoger beroep van appellante is dan ook afgewezen, en de beslissing van de rechtbank blijft in stand.