ECLI:NL:CRVB:2024:610

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
23/4 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WIA-uitkering aan appellante, die minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante had zich ziek gemeld met diverse lichamelijke klachten en stelde dat het Uwv haar beperkingen niet correct had ingeschat. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering had toegekend, omdat appellante niet voldeed aan de vereisten van de Wet WIA. De rechtbank Amsterdam had eerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard, en de Raad onderschreef deze beslissing. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe medische gegevens waren overgelegd die aanleiding gaven tot twijfel aan de eerdere beoordelingen door de verzekeringsartsen. De Raad bevestigde dat de medische en arbeidskundige onderzoeken zorgvuldig waren uitgevoerd en dat de geselecteerde functies passend waren voor appellante. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/4 WIA
Datum uitspraak: 28 maart 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
21 november 2022, 21/3561 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellante per 7 januari 2021 geen uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft toegekend, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft zij meer medische beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. F.R.G. Keijzer, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft een nader stuk ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 21 februari 2024. Appellante is verschenen in het bijzijn van haar echtgenoot en dochter, bijgestaan door mr. Keijzer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door R.D. van den Heuvel.

OVERWEGINGEN

Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als kleurmaakster in de auto-industrie voor 15,86 uur per week. Ingaande 10 januari 2019 heeft appellante zich ziek gemeld met lichamelijke klachten, zij ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Nadat appellante een aanvraag om een WIA-uitkering had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 17 februari 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 8 maart 2021 geweigerd appellante met ingang van 7 januari 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 29 juni 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een nieuwe FML van 21 juni 2021 opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft enkele functies laten vervallen en enkele nieuwe functies geselecteerd. Hij heeft geconcludeerd dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
In beroep heeft het Uwv rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingediend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een nieuwe FML van 7 juni 2022 opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft een functie laten vervallen en geconcludeerd dat appellante op basis van de resterende functies minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
2.2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat sprake is van een zorgvuldig medisch onderzoek en de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend heeft gemotiveerd dat voldoende rekening is gehouden met de medische problematiek van appellante. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een anamnese heeft afgenomen en appellante tijdens het spreekuur lichamelijk en psychisch heeft onderzocht. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de verkregen medische informatie in zijn beoordeling betrokken. Verder zijn de aanwezige dossiergegevens, de door appellante naar voren gebrachte klachten en informatie (van derden) op een kenbare, uitvoerige en deugdelijke wijze betrokken bij de medische beoordeling, aldus de rechtbank. De rechtbank heeft overwogen dat partijen niet van mening verschillen over de klachten van appellante, te weten restklachten van een fractuur van de tweede nekwervel, chronische lage rugklachten, handklachten bij recidiverende CTS (rechts), pijnklachten aan de linkerknie- en heup en osteoporose. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft extra beperkingen aangenomen in verband met de pijn bij spierspanning aan nek/schouder, de psychische angst/stress, de duizeligheid en gelet op de informatie van de fysiotherapeut en de neuroloog, aldus de rechtbank. Ook heeft hij de beperkingen ten aanzien van deadlines/productiepieken, persoonlijk risico, knielen/hurken en klimmen/klauteren aangescherpt. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de juistheid van het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in twijfel te trekken en geen reden gezien voor het benoemen van een onafhankelijk medisch deskundige. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft voorts naar haar oordeel overtuigend toegelicht dat de belastbaarheid van appellante met de geselecteerde functies niet wordt overschreden.
2.2.2.
De rechtbank heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante en bepaald dat het Uwv het door appellante betaalde griffierecht dient te vergoeden. Naar haar oordeel was het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd en daarmee in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft dit gebrek onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb gepasseerd. Zij heeft overwogen dat het Uwv in beroep alsnog een volledige medische- en arbeidskundige onderbouwing heeft gegeven, waarmee appellante niet is benadeeld.
Het standpunt van appellante
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft aangevoerd dat het lichamelijk onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd en dat er onvoldoende beperkingen zijn aangenomen. Zij heeft verwezen naar haar aanhoudende knieklachten rechts, meniscusproblematiek, slotklachten, CTS, nek-, schouder- en rugklachten en duizeligheid. Voorts heeft zij opgemerkt dat fysiotherapie onvoldoende resultaat heeft gegeven. Volgens appellante is onvoldoende betekenis toegekend aan de medische informatie die in het dossier aanwezig is. Onder verwijzing naar de uitspraken van de Raad van 30 juni 2017 [1] en 5 augustus 2021 [2] heeft appellante de Raad verzocht om een onafhankelijk deskundige te benoemen. Volgens appellante is geen sprake van equality of arms zodat een deskundige zou moeten worden benoemd. Daarnaast heeft appellante gesteld dat de geselecteerde functies niet passend zijn, omdat zij geen zorgvuldig minutieuze bewegingen met rechts kan uitvoeren en beperkt is in haar oog- handcoördinatie. Ook in verband met het maken van hoofdbewegingen wordt haar belastbaarheid overschreden. Appellante heeft verder vermeld dat zij heeft getracht in werk te hervatten, maar dat zij zich opnieuw ziek heeft moeten melden.
Het standpunt van het Uwv
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen en een rapport van 21 april 2023 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.2.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Hier wordt het volgende aan toegevoegd.
4.2.1.
Aanleiding om in verband met schending van het beginsel van equality of arms een onafhankelijk deskundige te benoemen is niet aanwezig. Niet gebleken is dat appellante belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van haar standpunt dat het Uwv haar beperkingen heeft onderschat. Appellante heeft in de procedure voldoende ruimte gehad om daartoe medische stukken in te dienen. Zij heeft daarvan ook gebruik gemaakt door in beroep informatie van de neuroloog, handchirurg, internist-ouderengeneeskundige, fysiotherapeut en huisarts in te dienen. Deze informatie bevat beschrijvingen van de klachten van appellante, de behandelingen en de bevindingen van de behandelaars. Deze informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook aanleiding gegeven om in beroep op 7 juni 2022 een gewijzigde FML vast te stellen. Daarmee is deze informatie naar zijn aard geschikt om twijfel te zaaien aan de conclusies van de (verzekerings-) artsen van het Uwv.
4.2.2.
Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd die aanleiding zouden moeten geven tot twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsartsen. Zodat de Raad evenals de rechtbank geen aanleiding ziet om een deskundige in te schakelen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van 7 oktober 2022 en 21 april 2023 overtuigend onderbouwd dat met de beperkingen die in acht zijn genomen in verband met de duizeligheid, knie, rug-, nek-, schouder,- en handklachten van appellante voldoende tegemoet is gekomen aan de medische toestand van appellante. Van belangrijke pathologie aan de lumbale of thoracale wervelkolom is geen sprake en bij lichamelijk onderzoek heeft hij geen tekenen van radiculaire prikkeling gevonden. De schouderklachten zijn myogeen van aard. Daarnaast heeft hij waargenomen dat appellante haar hoofd naar beide zijden tot en met 50 graden kan draaien. De nekwervelfractuur is verder volledig geconsolideerd. Bij onderzoek aan de rechterhand- en pols heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep lichte afwijkingen waargenomen en de CTS-provocatietesten waren negatief. Bij onderzoek aan de linkerknie heeft hij milde afwijkingen waargenomen, zonder bewegingsbeperking en zonder dat appellante slotklachten heeft aangegeven.
4.2.3.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft ten aanzien van de functies van productiemedewerker industrie en medewerker tuinbouw voldoende gemotiveerd dat de belastbaarheid van appellante niet wordt overschreden waar het gaat om het gebruik van de handen. Appellante is niet beperkt voor de pengreep, pincetgreep, cilindergreep, fijne motoriek of repetitieve handelingen. Ook is zij niet beperkt in oog-/handcoördinatie. Het feit dat de functie machinaal metaalbewerker in bezwaar is vervallen heeft volgens het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep te maken met het feit dat appellante beperkt is geacht in het langdurig krachtig gebruiken van de rechter hand en niet met de oog/handcoördinatie. Anders dan ter zitting is betoogd is dus van een inconsistentie geen sprake. Verder blijven de functies binnen de functionele mogelijkheid om het hoofd tot maximaal 50 graden te draaien. Het feit dat appellante op 1 november 2023 is uitgevallen in het werk als huishoudelijk medewerkster waarin ze 7 december 2022 was hervat maakt dit niet anders. Niet alleen is dit na de datum in geding, ook is niet gebleken dat dit werk qua belastende factoren vergelijkbaar is met de geselecteerde functies.

Conclusie en gevolgen

4.3.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd voor zover aangevochten. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van A.M. Korver als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2024.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) A.M. Korver

Voetnoten

1.
2.