ECLI:NL:CRVB:2024:61

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 januari 2024
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
23/1335 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 januari 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die voorheen als bakker werkte, had zich ziekgemeld na een ongeval en stelde dat hij meer (medische) beperkingen had dan het Uwv had aangenomen. Het Uwv had vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de uitkering. De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Raad heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen nieuwe medische informatie was die de eerdere conclusies van het Uwv zou kunnen ondermijnen. Appellant had aangevoerd dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn PTSS-klachten en rugklachten, maar de Raad oordeelde dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige voldoende rekening hadden gehouden met zijn psychische en fysieke beperkingen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij niet voldeed aan de vereiste mate van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

23/1335 WIA
Datum uitspraak: 11 januari 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
20 maart 2023, 22/3366 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 8 december 2021 heeft het Uwv geweigerd appellant een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 4 juli 2022 (bestreden besluit) bij de weigering van de uitkering gebleven.
Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. F. Özer, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 30 november 2023. Voor appellant is mr. Özer verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.C. Puister.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellant per 29 november 2021 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als bakker voor 19 uur per week. Op 24 december 2018 heeft hij zich ziekgemeld met klachten die zijn ontstaan na een ongeval. Nadat appellant een aanvraag om een WIA-uitkering had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 30 november 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 8 december 2021 geweigerd appellant met ingang van 29 november 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een
arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 7 juni 2022 de FML aangepast. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat nog drie van de vijf voorbeeldfuncties passend zijn en dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% blijft. Het Uwv heeft daarom geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat, gelet op de wijze waarop het medisch onderzoek is uitgevoerd en daarvan verslag is gedaan, het onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk heeft gemotiveerd dat er bij appellant geen sprake is van meer arbeidsongeschiktheid op medische gronden dan is geoordeeld. Van belang is hierbij volgens de rechtbank dat rekening is gehouden met de nekklachten en de psychische klachten. Verder zijn de rugklachten en de slaapproblemen van appellant in de beoordeling betrokken. Geconcludeerd is dat er geen afwijkingen aan de rug zijn en met de slaapproblemen rekening is gehouden door beperkingen te stellen voor nachtwerk en onregelmatige werktijden. De rechtbank heeft overwogen dat appellant in beroep geen nieuwe medische informatie heeft overgelegd op grond waarvan aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zou kunnen worden getwijfeld.
Het hoger beroep van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft tegen de uitspraak van de rechtbank aangevoerd dat er ten onrechte geen beperkingen zijn aangenomen voor zijn PTSS-klachten, terwijl de diagnose PTSS door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is toegevoegd. Verder heeft appellant aangevoerd dat de verzekeringsarts in bezwaar heeft overwogen dat ten aanzien van rugklachten beperkingen voor duwen en trekken zijn aangenomen. Dit blijkt echter niet uit de FML van 30 november 2021. Appellant acht twee van de drie voorbeeldfuncties niet passend omdat zijn belastbaarheid wordt overschreden en omdat hij niet aan de opleidingseis voldoet.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de WIA-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.4.
Appellant heeft aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de diagnose PTSS per datum in geding heeft toegevoegd als diagnose. Appellant kan niet volgen dat er geen beperkingen worden gekoppeld aan de PTSS-klachten. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.4.1.
Bij het vaststellen van de belastbaarheid is rekening gehouden met psychische problematiek. De primaire verzekeringsarts heeft kennisgenomen van de psychische klachten en heeft in verband daarmee beperkingen aangenomen ten aanzien van veelvuldige deadlines of productiepieken, emotionele problemen van anderen hanteren, omgaan met conflicten, leidinggevende aspecten, 's nachts werken en onregelmatige werktijden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de diagnose PTSS toegevoegd, maar zag geen grond voor meer beperkingen ten aanzien van de psychische belastbaarheid. Appellant heeft geen medische informatie ingediend die aanleiding geeft voor twijfel aan de psychische beperkingen in de FML van 7 juni 2022.
4.5.
Appellant heeft verder aangevoerd dat de verzekeringsarts in bezwaar heeft gerapporteerd dat vanwege de rugklachten een beperking voor duwen en trekken geldt, maar dit ten onrechte niet in de FML is opgenomen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.5.1.
Duwen en trekken is in de FML gemaximeerd tot de normaalwaarde. Hieruit blijkt dat er rekening is gehouden met de rugklachten. Appellant heeft geen medische informatie ingediend waaruit blijkt dat hiermee onvoldoende tegemoet is gekomen aan de rugklachten.
Arbeidskundige beoordeling
4.6.
Appellant acht zich niet in staat de functie textielproductenmaker (SBC-code 111160) te vervullen. Hij heeft aangevoerd dat bij deze functie de beperking op persoonlijk risico wordt overschreden, omdat er sprake is van werk met gevaarlijke machines. Er wordt namelijk gewerkt met industriële naaimachines met grote naalden. Ook is er volgens appellant mogelijk sprake van een te grote trillingsbelasting vanwege het werken met een voetpedaal. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.6.1.
Bij de beoordeling kan worden uitgegaan van de gegevens die in het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) zijn opgenomen. Volgens de FML richt de beperking voor verhoogd persoonlijk risico zich bij appellant op het werken op hoogte vanwege mogelijke bijwerkingen van de medicatie van appellant. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 27 juni 2022 afdoende toegelicht dat de functie textielproductenmaker niet op hoogte wordt uitgevoerd en dat het bedienen van een industriële naaimachine geen verhoogde kans geeft op persoonlijk risico. Volgens het CBBS is in de functie textielproductenmaker voorts geen sprake van trillingsbelasting en is er dus op dit punt geen sprake van een overschrijding. De eigen interpretatie van appellant van de aspecten persoonlijk risico en trillingsbelasting is onvoldoende voor het oordeel dat deze voorbeeldfunctie niet passend is.
4.7.
Appellant heeft verder gesteld dat in de betreffende functie de belastbaarheid wordt overschreden op de punten handelingstempo, kortcyclisch buigen, kortcyclisch torderen, hoofdbewegingen maken, gebogen en/of getordeerd actief zijn en hoofdfixatie. Vastgesteld wordt dat appellant slechts voor wat betreft hoofdfixatie beperkt wordt geacht en dat op dit onderdeel de belastbaarheid in de functie niet wordt overschreden. De functie is daarom passend.
4.8.
Volgens appellant is de functie Assemblagemedewerker besturingskasten en panelen (SBC-code 267071) niet geschikt omdat de belastbaarheid op tillen wordt overschreden. De rechtbank heeft echter terecht en onder verwijzing naar de toelichting van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overwogen dat van overschrijding geen sprake is.
4.9.
Appellant heeft aangevoerd hij in Nederland geen onderwijs heeft gevolgd en dat hij de Nederlandse taal niet beheerst. Daarom valt hij onder opleidingsniveau 1 en zijn de voorbeeldfuncties met opleidingsniveau 2 niet geschikt. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.9.1.
Uit het CBBS volgt en in vaste rechtspraak van de Raad [1] is aanvaard dat opleidingsniveau 2 veronderstelt dat een betrokkene basisonderwijs heeft voltooid, eventueel aangevuld met meerdere jaren vervolgonderwijs zonder diploma. Daarbij is het niet relevant of het onderwijs in Nederland of in het buitenland is gevolgd. Zoals de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft toegelicht heeft appellant in Turkije het basisonderwijs en vervolgonderwijs afgerond evenals een opleiding boekhouding. Hij voldoet hiermee aan opleidingsniveau 2.

Conclusie en gevolgen

5. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van C.G. van Straalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2024.

(getekend) C.F.E. van Olden-Smit

(getekend) C.G. van Straalen

Bijlage

Artikel 5 van de Wet WIA
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA
De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 21 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:630.