ECLI:NL:CRVB:2024:61
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medisch onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 januari 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die voorheen als bakker werkte, had zich ziekgemeld na een ongeval en stelde dat hij meer (medische) beperkingen had dan het Uwv had aangenomen. Het Uwv had vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de uitkering. De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Raad heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen nieuwe medische informatie was die de eerdere conclusies van het Uwv zou kunnen ondermijnen. Appellant had aangevoerd dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn PTSS-klachten en rugklachten, maar de Raad oordeelde dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige voldoende rekening hadden gehouden met zijn psychische en fysieke beperkingen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij niet voldeed aan de vereiste mate van arbeidsongeschiktheid.