ECLI:NL:CRVB:2024:595

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
22/3687 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag AOW-pensioen wegens onvoldoende bewijs van verblijf en werk in Nederland

Op 29 april 2021 heeft appellant een aanvraag voor AOW-pensioen ingediend, waarbij hij stelde van 1971 tot 1979 in Nederland te hebben gewoond en gewerkt. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft de aanvraag op 19 juli 2021 afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was dat appellant verzekerd was voor de AOW. Na een ongegrond verklaard beroep bij de rechtbank Amsterdam, heeft appellant hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 15 februari 2024 was appellant niet aanwezig, maar de Svb werd vertegenwoordigd door mr. P.C.A. Buskens.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Nederland heeft gewoond of gewerkt in de relevante periode. De Raad is van mening dat de Svb zorgvuldig onderzoek heeft verricht naar de verblijf- en werkgeschiedenis van appellant, maar dat de overgelegde documenten en getuigenverklaringen niet voldoende zijn om de claims van appellant te onderbouwen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt vast dat appellant geen recht heeft op AOW-pensioen. Tevens wordt er geen proceskostenvergoeding toegekend en het griffierecht wordt niet terugbetaald.

Uitspraak

22/3687 AOW
Datum uitspraak: 28 maart 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 oktober 2022, 22/3074 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 19 juli 2021 heeft de Svb de aanvraag voor pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) afgewezen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt maar de Svb is met een besluit van 2 mei 2022 (bestreden besluit) bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 15 februari 2024. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.A. Buskens.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Appellant heeft een AOW-pensioen aangevraagd. De Svb heeft die aanvraag afgewezen. De Raad is het eens met de rechtbank dat de Svb de aanvraag terecht heeft afgewezen. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in Nederland heeft gewoond of gewerkt.

Inleiding

1. Op 29 april 2021 heeft appellant AOW-pensioen aangevraagd. Appellant heeft daarbij verklaard dat hij van 1971 tot 1979 in Nederland heeft gewoond in de gemeente Utrecht en de gemeente Zeist en in die periode in Nederland heeft gewerkt bij meerdere bedrijven waaronder metaalfabriek [naam bedrijf] in [vestigingsplaats] .
1.1.
De Svb heeft onderzoek verricht naar het verblijf en de werkzaamheden van appellant in Nederland in die periode. De Svb heeft geconcludeerd dat er onvoldoende aanwijzingen zijn om vast te stellen dat appellant toen verzekerd was voor de AOW. De Svb heeft met het besluit van 19 juli 2021 de aanvraag afgewezen.
1.2.
In bezwaar heeft de Svb verder onderzoek verricht, maar opnieuw geconcludeerd dat er onvoldoende aanwijzingen zijn om vast te stellen dat appellant toen verzekerd was voor de AOW. De Svb is daarom met het bestreden besluit bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee de afwijzing van de aanvraag in stand gelaten. De rechtbank vindt het niet aannemelijk dat appellant in Nederland heeft gewoond of gewerkt. Appellant heeft zijn stelling dat hij in Nederland heeft gewerkt onvoldoende onderbouwd. Uit het stuk dat appellant heeft overgelegd kan niet worden afgeleid dat hij in de periode van 1971 tot en met 1979 in Nederland heeft gewoond of gewerkt. Ook vindt de rechtbank dat de Svb zorgvuldig onderzoek heeft verricht naar de mogelijke perioden van wonen of werken in Nederland. Uit het onderzoek blijkt dat appellant niet bekend is bij de pensioenfondsen en de gemeentes waarbij de Svb navraag heeft gedaan.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht de afwijzing van de aanvraag om AOWpensioen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
In geschil is of appellant in het tijdvak van 1971 tot en met 1979 verzekerd is geweest voor de AOW. Hiervoor is van belang of appellant in die periode in Nederland heeft gewoond of gewerkt.
4.3.
Appellant heeft aangevoerd dat hij alle gegevens naar de Svb heeft gestuurd maar dat er geen juist besluit is genomen. Hij heeft namelijk wel in Nederland gewerkt.
4.4.
De Raad concludeert net als de rechtbank dat appellant in de periode van 1971 tot en met 1979 niet verzekerd is geweest voor de AOW, omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij toen in Nederland heeft gewoond of gewerkt. De stukken die appellant in bezwaar en beroep heeft overgelegd vindt de Raad, evenals de rechtbank, onvoldoende, omdat deze stukken niet bevestigen dat appellant voor de door hem genoemde bedrijven heeft gewerkt en niet vermelden in welke periode dat is geweest. Dat geldt ook voor de getuigenverklaringen en de foto die appellant in hoger beroep heeft overgelegd. De reden daarvan is dat de getuigenverklaringen voor de Svb niet verifieerbaar zijn en deze mogelijk ook niet objectief zijn. Ook is het voor de Svb niet verifieerbaar wie de afgebeelde personen op de foto zijn.
4.5.
De Svb heeft aan de hand van de door appellant verstrekte informatie onderzoek verricht naar het mogelijke verblijf en de mogelijke werkzaamheden van appellant in Nederland in de periode van 1971 tot en met 1979. De Svb heeft onderzoek gedaan bij de gemeente Utrecht, de gemeente Zeist en het schakelregister, maar daar was appellant niet bekend. Verder heeft de Svb navraag gedaan bij twee bedrijfstakpensioenfondsen, maar ook daar was appellant niet bekend. De Raad vindt net als de rechtbank dat de Svb voldoende en zorgvuldig onderzoek heeft verricht naar de mogelijke perioden van wonen en/of werken in Nederland.
4.6.
Uit punt 4.4 tot en met 4.5 volgt dat de Svb terecht heeft vastgesteld dat appellant niet verzekerd is geweest voor de AOW en dat hij geen recht heeft op een AOW-pensioen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag in stand blijft en appellant geen recht heeft op een AOWpensioen.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.L. Noort, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2024.
(getekend) M.L. Noort
(getekend) L.C. van Bentum
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.

Bijlage wettelijke regels

Artikel 2 AOW
Ingezetene in de zin van deze wet is degene, die in Nederland woont.
Artikel 3, eerste lid, AOW
Waar iemand woont en waar een lichaam gevestigd is, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.
Artikel 6, eerste lid, AOW
Verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet is degene, die nog niet de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, en
a. ingezetene is;
b. geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland of op het continentaal plat in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.
Artikel 16, eerste lid, AOW
Het ouderdomspensioen gaat in op de dag waarop de belanghebbende aan de voorwaarden voor het recht op ouderdomspensioen voldoet.