ECLI:NL:CRVB:2024:594
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag AOW-pensioen wegens onvoldoende verzekeringsduur
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor AOW-pensioen door de Sociale verzekeringsbank (Svb). De appellant, die minder dan een jaar verzekerd was voor de AOW, had zijn aanvraag ingediend op 20 november 2019, maar deze werd afgewezen op 7 oktober 2020. De Svb concludeerde dat de appellant van 19 oktober 1979 tot en met 17 november 1979 in Nederland had gewerkt, maar dat hij niet kon aantonen dat hij langer dan een jaar verzekerd was geweest. De rechtbank Amsterdam had het beroep van de appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 15 februari 2024 was de appellant niet aanwezig, maar de Svb werd vertegenwoordigd door mr. J.G. Starreveld. De Raad heeft de argumenten van de appellant beoordeeld, waaronder zijn stelling dat hij langer in Nederland had gewoond en gewerkt. Echter, de Raad oordeelde dat de overgelegde bewijsstukken onvoldoende waren om aan te tonen dat de appellant langer verzekerd was voor de AOW. De Raad bevestigde de conclusie van de rechtbank dat de Svb terecht de aanvraag had afgewezen, omdat de appellant niet aan de vereisten voldeed voor het verkrijgen van AOW-pensioen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de appellant kreeg geen proceskostenvergoeding of terugbetaling van het griffierecht.