ECLI:NL:CRVB:2024:594

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
22/3787 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag AOW-pensioen wegens onvoldoende verzekeringsduur

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor AOW-pensioen door de Sociale verzekeringsbank (Svb). De appellant, die minder dan een jaar verzekerd was voor de AOW, had zijn aanvraag ingediend op 20 november 2019, maar deze werd afgewezen op 7 oktober 2020. De Svb concludeerde dat de appellant van 19 oktober 1979 tot en met 17 november 1979 in Nederland had gewerkt, maar dat hij niet kon aantonen dat hij langer dan een jaar verzekerd was geweest. De rechtbank Amsterdam had het beroep van de appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 15 februari 2024 was de appellant niet aanwezig, maar de Svb werd vertegenwoordigd door mr. J.G. Starreveld. De Raad heeft de argumenten van de appellant beoordeeld, waaronder zijn stelling dat hij langer in Nederland had gewoond en gewerkt. Echter, de Raad oordeelde dat de overgelegde bewijsstukken onvoldoende waren om aan te tonen dat de appellant langer verzekerd was voor de AOW. De Raad bevestigde de conclusie van de rechtbank dat de Svb terecht de aanvraag had afgewezen, omdat de appellant niet aan de vereisten voldeed voor het verkrijgen van AOW-pensioen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de appellant kreeg geen proceskostenvergoeding of terugbetaling van het griffierecht.

Uitspraak

22/3787 AOW
Datum uitspraak: 28 maart 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 oktober 2022, 21/4306 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 7 oktober 2020 heeft de Svb de aanvraag voor pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) afgewezen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt maar de Svb is met een besluit van 16 juni 2021 (bestreden besluit) bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 15 februari 2024. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.G. Starreveld.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Appellant heeft een AOW-pensioen aangevraagd. De Svb heeft die aanvraag afgewezen. De Raad is het eens met de rechtbank dat de Svb de aanvraag terecht heeft afgewezen. Appellant is namelijk minder dan een jaar verzekerd geweest voor de AOW.

Inleiding

1. Op 20 november 2019 heeft appellant AOW-pensioen aangevraagd. Appellant heeft daarbij verklaard dat hij van 1978 tot 1981 in Nederland heeft gewoond en in die periode in Nederland schoonmaakwerk heeft gedaan bij [naam bedrijf] in [vestigingsplaats] .
1.1.
De Svb heeft onderzoek verricht naar het verblijf en de werkzaamheden van appellant in Nederland in die periode. De Svb heeft met het besluit van 7 oktober 2020 de aanvraag afgewezen.
1.2.
In bezwaar heeft de Svb verder onderzoek verricht. De Svb heeft geconcludeerd dat appellant minder dan één jaar verzekerd is geweest voor de AOW. Vastgesteld is dat appellant van 19 oktober 1979 tot en met 17 november 1979 in Nederland heeft gewerkt. Volgens de Svb kan niet worden vastgesteld of appellant naast deze periode in Nederland heeft gewerkt. De Svb is daarom met het bestreden besluit bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3.
Met een brief van 8 april 2022 heeft de Svb de motivering van het bestreden besluit aangevuld. De Svb stelt vast dat appellant verzekerd is geweest voor de AOW van 19 oktober 1979 tot en met 29 februari 1980. De Svb heeft het bestreden besluit niet gewijzigd, omdat de periode van verzekering nog steeds korter is dan één jaar.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee de afwijzing van de aanvraag in stand gelaten. De rechtbank is het eens met de Svb dat appellant geen recht heeft op een AOW-pensioen. Volgens de rechtbank is niet aannemelijk dat appellant langer dan een jaar in Nederland heeft gewoond of gewerkt.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft aangevoerd dat hij uitsluitend in Nederland heeft gewerkt. Appellant is door ziekte uitgevallen uit zijn werk en arbeidsongeschikt geraakt. Verder heeft appellant aangevoerd dat hij gezondheidsproblemen heeft en er financieel slecht voor staat.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit van de Svb om de aanvraag voor een AOW-pensioen af te wijzen, in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
In geschil is of appellant gedurende het tijdvak van 1978 tot en met 1981 verzekerd is geweest voor de AOW. Hiervoor is van belang of appellant in die periode in Nederland heeft gewoond of gewerkt of hier een uitkering heeft ontvangen.
4.3.
Appellant stelt dat hij drie jaar in Nederland heeft gewoond en tussen 1978 en 1980 in Nederland heeft gewerkt en vervolgens arbeidsongeschikt is geworden. Ter ondersteuning van zijn standpunt overlegt hij bewijzen van inschrijving bij Stichting Ziekenfonds Rotterdam en Algemeen Ziekenfonds Rotterdam, loonstroken van [naam B.V.] en uitkeringsspecificaties van [naam bedrijf] Utrecht.
4.4.
De Raad vindt net als de rechtbank dat de stukken die appellant heeft overgelegd onvoldoende zijn om een langere periode van verzekering voor de AOW aan te nemen dan de Svb heeft gedaan. Uit de overgelegde loonstroken, de ziekenfondskaarten en de strookjes van [naam bedrijf] kan niet worden afgeleid dat appellant langer in Nederland heeft gewerkt dan de Svb heeft aangenomen. De loonstroken vermelden geen geboortedatum, zodat niet is na te gaan of de loonstroken daadwerkelijk appellant betreffen. De ziekenfondskaarten zijn geen originele stukken, maar kopieën en deze vermelden bovendien een andere geboortedatum dan appellant bij zijn aanvraag heeft opgegeven. Op de strookjes van [naam bedrijf] staan geen jaartallen vermeld en ook geen geboortedatum. De Raad onderschrijft de conclusie van de rechtbank dat appellant er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat hij van 1978 tot en met 1981 in Nederland heeft gewoond en/of heeft gewerkt en daarom verzekerd was voor de AOW.
4.5.
Verder heeft de Svb nog aan de hand van de door appellant verstrekte informatie onderzoek verricht naar het mogelijke verblijf en werkzaamheden van appellant in Nederland in de periode van 1978 tot en met 1981. De Svb heeft onderzoek gedaan bij de gemeente Rotterdam en het schakelregister, maar daar was appellant niet bekend. De Svb heeft ook navraag gedaan bij meerdere pensioenfondsen, maar daarbij is geen informatie gevonden dat appellant langer in Nederland heeft gewerkt dan in de periode van 19 oktober 1979 tot en met 29 februari 1980. De Raad vindt net als de rechtbank dat de Svb voldoende en zorgvuldig onderzoek heeft verricht naar de mogelijke perioden van wonen en/of werken in Nederland.
4.6.
Uit punt 4.3 tot en met 4.5 volgt dat de Svb terecht heeft vastgesteld dat appellant niet ten minste een jaar verzekerd is geweest voor de AOW waardoor hij geen recht heeft op een AOW-pensioen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag in stand blijft.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.L. Noort, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2024.
(getekend) M.L. Noort
(getekend) L.C. van Bentum
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.

Bijlage wettelijke regels

Artikel 2 AOW
Ingezetene in de zin van deze wet is degene, die in Nederland woont.
Artikel 3, eerste lid, AOW
Waar iemand woont en waar een lichaam gevestigd is, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.
Artikel 6, eerste lid, AOW
Verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet is degene, die nog niet de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, en
a. ingezetene is;
b. geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland of op het continentaal plat in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.
Artikel 7, eerste lid, AOW
Recht op ouderdomspensioen overeenkomstig de bepalingen van deze wet heeft degene, die
a. de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, en
b. ingevolge deze wet minimaal één kalenderjaar verzekerd is geweest in het tijdvak, aanvangende met de dag waarop de aanvangsleeftijd is bereikt en eindigende met de dag voorafgaande aan de dag waarop de pensioengerechtigde leeftijd is bereikt.
(…)