ECLI:NL:CRVB:2024:586
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag AOW-pensioen wegens onvoldoende bewijs van verblijf en werk in Nederland
In deze zaak heeft appellant een AOW-pensioen aangevraagd, maar de Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft deze aanvraag afgewezen op basis van het feit dat appellant niet verzekerd is geweest voor de AOW. De Svb heeft geen voldoende aanwijzingen gevonden dat appellant in de periode van 1973 tot en met 1983 in Nederland heeft gewoond of gewerkt. Appellant heeft verklaard dat hij in die periode in Nederland heeft gewoond en gewerkt, maar heeft onvoldoende bewijs geleverd om deze stellingen te onderbouwen. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard, en appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 15 februari 2024 is appellant niet verschenen, terwijl de Svb zich liet vertegenwoordigen door mr. P.C.A. Buskens. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij is geoordeeld dat de Svb terecht heeft vastgesteld dat appellant geen recht heeft op AOW-pensioen. De Raad concludeert dat de financiële situatie van appellant en andere persoonlijke omstandigheden geen reden zijn om een pensioen toe te kennen, aangezien het recht op AOW-pensioen afhankelijk is van de verzekering.