ECLI:NL:CRVB:2024:560
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van Wajong-uitkering en afwijzing verzoek om heroverweging
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellant heeft meerdere keren een aanvraag ingediend, maar het Uwv heeft deze aanvragen steeds afgewezen op basis van de conclusie dat appellant meer dan 75% van het maatmaninkomen kan verdienen. De laatste afwijzing vond plaats op 30 april 2021, waarbij het Uwv weigerde terug te komen op eerdere besluiten van 26 september 2014 en 12 mei 2017. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Oost-Brabant heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 21 maart 2024 behandeld. Appellant stelde dat er sprake was van nieuwe feiten en omstandigheden die een heroverweging van de eerdere besluiten rechtvaardigden. Hij voerde aan dat er een verslechtering van zijn situatie was en dat het onderzoek door het Uwv onzorgvuldig was. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv het verzoek om heroverweging mocht afwijzen. De Raad concludeerde dat appellant geen nieuwe of andere gronden had aangevoerd die de rechtbank tot een ander oordeel hadden moeten brengen. De eerdere besluiten van het Uwv blijven daarom in stand, en appellant krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten of het griffierecht terug.