ECLI:NL:CRVB:2024:560

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 maart 2024
Publicatiedatum
25 maart 2024
Zaaknummer
22/3060 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering en afwijzing verzoek om heroverweging

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellant heeft meerdere keren een aanvraag ingediend, maar het Uwv heeft deze aanvragen steeds afgewezen op basis van de conclusie dat appellant meer dan 75% van het maatmaninkomen kan verdienen. De laatste afwijzing vond plaats op 30 april 2021, waarbij het Uwv weigerde terug te komen op eerdere besluiten van 26 september 2014 en 12 mei 2017. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Oost-Brabant heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 21 maart 2024 behandeld. Appellant stelde dat er sprake was van nieuwe feiten en omstandigheden die een heroverweging van de eerdere besluiten rechtvaardigden. Hij voerde aan dat er een verslechtering van zijn situatie was en dat het onderzoek door het Uwv onzorgvuldig was. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv het verzoek om heroverweging mocht afwijzen. De Raad concludeerde dat appellant geen nieuwe of andere gronden had aangevoerd die de rechtbank tot een ander oordeel hadden moeten brengen. De eerdere besluiten van het Uwv blijven daarom in stand, en appellant krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten of het griffierecht terug.

Uitspraak

22/3060 WAJONG
Datum uitspraak: 21 maart 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 22 augustus 2022, 22/197 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 30 april 2021 heeft het Uwv geweigerd terug te komen van de besluiten van 26 september 2014 en 12 mei 2017. Het besluit van 12 mei 2017 betreft de weigering van een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) en de weigering van het Uwv om terug te komen van het besluit van 26 september 2014, waarbij de aanvraag van appellant om een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010) is afgewezen.
Appellant heeft tegen het besluit van 30 april 2021 bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dat bezwaar met een besluit van 21 december 2021 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. R. Akkaya, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak aan de orde gesteld op een zitting van 8 februari 2024. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft beslist dat geen aanleiding bestaat om terug te komen van de weigering om aan appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellant is sprake van een onzorgvuldig onderzoek. Hij stelt dat sprake is van nova en dat een verslechtering van zijn situatie heeft plaatsgevonden. De Raad volgt dit standpunt niet. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het Uwv het verzoek van appellant om terug te komen van eerdere besluitvorming over zijn aanvragen om een Wajong-uitkering mocht afwijzen.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1996 , heeft met een door het Uwv op 19 juni 2014 ontvangen formulier, een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wajong 2010 gedaan. Daarbij is vermeld dat hij een verstandelijke beperking heeft. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna het Uwv bij besluit van 26 september 2014 de aanvraag van appellant heeft afgewezen, omdat appellant meer dan 75% van het maatmaninkomen kan verdienen.
1.2.
Met een door het Uwv op 17 maart 2017 ontvangen formulier ‘Aanvraag beoordeling arbeidsvermogen ondersteuning bij werk en inkomen jonggehandicapten’ heeft appellant opnieuw een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend. Het Uwv heeft deze aanvraag ook opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van 26 september 2014. Bij besluit van 12 mei 2017 heeft het Uwv het besluit van 26 september 2014 gehandhaafd omdat niet gebleken is van nieuwe feiten of omstandigheden die ertoe leiden dat het eerdere besluit onjuist is. Verder heeft het Uwv vastgesteld dat geen sprake is van een gewijzigde medische toestand en dat een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige hebben vastgesteld dat appellant arbeidsvermogen heeft.
1.3.
Op 11 september 2020 heeft appellant voor de derde keer een aanvraag voor een
Wajong-uitkering ingediend. Het Uwv heeft deze aanvraag opgevat als een verzoek om terug te komen van de besluiten van 26 september 2014 en 12 mei 2017. Bij brief van 29 september 2020 heeft het Uwv medegedeeld dat een derde aanvraag alleen in behandeling kan worden genomen als er nieuwe feiten of omstandigheden worden aangedragen.
1.4.
Op 18 februari 2021 heeft appellant voor de vierde keer een aanvraag voor een
Wajong-uitkering ingediend. Het Uwv heeft ook deze aanvraag opgevat als een verzoek om terug te komen van de besluiten van 26 september 2014 en 12 mei 2017. Bij besluit van 30 april 2021 heeft het Uwv besloten niet terug te komen van de besluiten van 26 september 2014 en 12 mei 2017, omdat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden en ook geen sprake is van een gewijzigde medische toestand nadien. Aan het besluit van 30 april 2021 ligt een rapport van een verzekeringsarts van 23 april 2021 ten grondslag.
1.5.
In de bezwaarfase heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzoek gedaan en een rapport opgesteld. Bij het bestreden besluit heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Hieraan ligt ten grondslag dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de ingebrachte informatie niet aangemerkt kan worden als nieuwe feiten en omstandigheden omdat deze stukken al eerder zijn betrokken bij de beoordeling of eerder ingebracht hadden kunnen worden. Er is ook geen (knik)moment binnen vijf jaar na de achttiende verjaardag aan te wijzen waarop de beperkingen zouden zijn toegenomen op basis van dezelfde oorzaak. Tot slot heeft appellant niet aangetoond dat de beoordelingen in het verleden evident onjuist waren zodat er geen reden is om naar de toekomst terug te komen van deze besluiten op grond van de zogeheten duuraansprakenjurisprudentie.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het Uwv het verzoek van appellant om terug te komen van de besluiten van 26 september 2014 en 12 mei 2017 heeft mogen afwijzen. De rechtbank is van oordeel dat uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat een zorgvuldig onderzoek heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft de door appellant ingebrachte informatie, waaronder de rapporten van de [x], kenbaar bij de beoordeling betrokken. Ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de medische informatie kenbaar betrokken bij de beoordeling. De rechtbank kan het Uwv volgen in het oordeel dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die maken dat teruggekomen moet worden van de besluiten van 26 september 2014 en 12 mei 2017. De verslagen van [x] (uit 2013-2014) had appellant al bij een eerdere Wajong-aanvraag kunnen overleggen en hij heeft geen omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat dit niet mogelijk was. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd waarom geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden op medisch gebied. Wat appellant heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding voor twijfel aan dit oordeel en appellant heeft in beroep geen nadere informatie ingebracht. Verder kan de rechtbank het Uwv volgen in het standpunt dat de besluiten van 26 september 2014 en 12 mei 2017 juist zijn en dat terecht niet naar het verleden en ook niet naar de toekomst is teruggekomen van deze besluiten. Met de rapporten van de Antoon van Dijkschool en van Idris is al in voldoende mate rekening gehouden bij het vaststellen van de belastbaarheid van appellant en appellant heeft zijn verzoek niet met feiten onderbouwd. Tot slot heeft de rechtbank geen twijfel over de juistheid van de conclusie van het Uwv dat niet is gebleken van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Appellant heeft niet met medische gegevens onderbouwd dat zijn psychische klachten zijn toegenomen.
Het hoger beroep van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat sprake is van een onzorgvuldig onderzoek omdat de informatie van [x] van 30 oktober 2013 onvoldoende bij de beoordeling is meegewogen. Appellant heeft aangevoerd dat de informatie van [x] een novum is. Hij wist eerder niet dat deze informatie van belang zou zijn voor de aanvraag. Uit deze informatie blijkt dat appellant gewelddadig, bedreigend en agressief kan zijn. Hij luistert niet en trekt zijn eigen plan. Behalve intellectuele problemen, heeft appellant dus eveneens met psychische problematiek te maken. Verder heeft appellant aangevoerd dat hij de rechtbank niet kan volgen in het oordeel dat het Uwv terecht niet naar de toekomst heeft hoeven terugkomen van de eerdere besluitvorming. Hij heeft al jaren klachten zodat daaruit moet worden geconcludeerd dat hij geen arbeidsvermogen heeft en dat deze situatie duurzaam is. Ook heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen toegenomen arbeidsongeschiktheid heeft aangenomen. De verslechtering van zijn situatie blijkt uit het feit dat hij met beschermingsbewind en mentorschap te maken heeft gekregen en hulp van derden moest inschakelen. Hoewel dit geen medische informatie is, kan ook deze verandering als verslechtering worden aangemerkt.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat het Uwv het verzoek van appellant om terug te komen van de weigering om hem een Wajong-uitkering toe te kennen, mocht afwijzen. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak voldoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen.
4.3.
De Raad onderschrijft de overwegingen en het oordeel van de rechtbank en volstaat met een verwijzing daarnaar.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.R. van der Velde in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2024.
(getekend) W.R. van der Velde
(getekend) S.C. Scholten