Uitspraak
SAMENVATTINGHet gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellant per 18 december 2019 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Inleiding
20 december 2017 heeft hij zich ziekgemeld, vanwege een hersenbloeding op diezelfde datum. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond en van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 april 2021. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn werk als operator/planner, voor appellant functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 26,57%. Het Uwv heeft bij besluit van 29 april 2021 geweigerd appellant met ingang van 18 september 2019 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
25 januari 2022 toegelicht dat vanwege de cognitieve klachten, als gevolg van de hersenbloeding, in de FML van 8 april 2021 beperkingen zijn neergelegd in de rubrieken persoonlijk functioneren en sociaal functioneren. Appellant is onder andere beperkt geacht ten aanzien van complexe taken, door te stellen dat hij is aangewezen op enkelvoudige routinematige taken en dat hij problemen heeft met omschakelen tussen taken. Daarnaast is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkte concentratieboog van appellant in aanmerking genomen door hem beperkt te achten ten aanzien van afleiding door activiteiten van anderen, veelvuldige storingen en onderbrekingen en intensieve of langdurige klant- of patiëntcontacten. Wegens vermoeidheidsklachten is appellant beperkt geacht in overwerk en vanwege hypertensie is hij aangewezen op regelmatige werktijden zonder avond- of nachtdiensten na 20.00 uur. Hierbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep bovendien aandacht besteed aan de bij appellant vastgestelde slaapapneu, waarvoor hij sinds februari 2019 een masker gebruikt. Ten aanzien van de arbeidskundige beoordeling heeft de rechtbank overwogen dat er geen grond wordt gezien voor het oordeel dat in de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellant wordt overschreden. Het Uwv heeft naar het oordeel van de rechtbank de mate van arbeidsongeschiktheid dan ook terecht vastgesteld op minder dan 35%.
Het oordeel van de Raad
4.2. Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.