ECLI:NL:CRVB:2024:549

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
21 maart 2024
Zaaknummer
23/655 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering terug te komen op besluit tot afwijzing Wajong-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die sinds 2009 een Wajong-uitkering aanvraagt, betwist de afwijzing van zijn aanvraag door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had in 2009 vastgesteld dat de appellant minder dan 25% arbeidsongeschikt was, en de appellant stelt dat deze beslissing onterecht was. Hij heeft in de loop der jaren meerdere aanvragen gedaan, maar telkens zonder nieuwe medische gegevens te overleggen die zijn arbeidsongeschiktheid zouden onderbouwen. De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv terecht heeft geweigerd om terug te komen op het eerdere besluit van 14 mei 2009, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn gepresenteerd die een herziening rechtvaardigen. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De appellant krijgt geen Wajong-uitkering en er wordt geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

23/655 WAJONG
Datum uitspraak: 20 maart 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 januari 2023, 22/2957 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd terug te komen van het besluit van 14 mei 2009. Daarin heeft het Uwv de aanvraag van appellant om een Wajong-uitkering afgewezen. Volgens appellant wil hij graag werken en heeft hij sinds 2009 veelvuldig werk gezocht en ook kortdurend gewerkt, maar het vinden van blijvend werk is hem niet gelukt. Daaruit blijkt volgens hem dat het Uwv in 2009 ten onrechte heeft vastgesteld dat hij minder dan 25% arbeidsongeschikt is. Appellant vindt dat hij recht heeft op een Wajong-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd terug te komen van het besluit van 14 mei 2009.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A.W.J. van der Meer, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 21 februari 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Meer. Als gebarentolk was [naam tolk] aanwezig. Het Uwv heeft zich via een telefoonverbinding laten vertegenwoordigen door
J. Geldof.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant is geboren op [geboortedatum] 1989. Hij heeft op 28 april 2009 voor het eerst een Wajong-uitkering aangevraagd. Bij besluit van 14 mei 2009 heeft het Uwv geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens het Uwv is bij appellant sprake van beperkingen van de mogelijkheden om te functioneren als gevolg van doofheid, maar is hij vanaf 23 januari 2006 niet 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt geweest en is hij vanaf 22 januari 2007 minder dan 25% arbeidsongeschikt.
1.2.
Met een besluit van 28 april 2011 heeft het Uwv een volgende aanvraag van appellant voor een Wajong-uitkering afgewezen. De verzekeringsarts heeft geen aanwijzingen gevonden voor de bij deze aanvraag vermelde psychische problematiek.
1.3.
Op 26 februari 2015 heeft appellant een derde aanvraag voor een Wajong-uitkering gedaan. Het Uwv heeft die aanvraag op 26 maart 2015 afgewezen omdat er geen nieuwe medische feiten of omstandigheden waren, waaruit zou blijken dat de eerdere beslissingen van 14 mei 2009 en 28 april 2011 onjuist zouden zijn.
1.4.
Met een door het Uwv op 11 november 2020 ontvangen formulier ‘Aanvraag beoordeling arbeidsvermogen’ heeft appellant opnieuw verzocht om een Wajong-uitkering. Het Uwv heeft die aanvraag bij besluit van 30 december 2020 afgewezen omdat er geen nieuwe medische gegevens zijn. Daarom moet er nog steeds vanuit worden gegaan dat appellant op achttienjarige leeftijd arbeidsvermogen heeft. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.5.
Met het besluit van 13 mei 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv vastgesteld dat ook in bezwaar geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren zijn gebracht. Het Uwv herhaalt zijn standpunt dat appellant had, en voegt daar aan toe dat er ook geen aanleiding is om naar het verleden of voor de toekomst terug te komen op het besluit van 14 mei 2009.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vooropgesteld dat appellant ter zitting heeft verklaard dat hij met zijn Wajong-aanvraag van 11 november 2020 uitsluitend heeft bedoeld een verzoek te doen om voor de toekomst terug te komen van het eerdere besluit van 14 mei 2009.
2.2.
Omdat wordt verzocht om voor de toekomst terug te komen van het besluit van 14 mei 2009, is het aan appellant om feiten of omstandigheden te vermelden die aanleiding kunnen geven tot een ander, voor appellant, gunstiger besluit dan het besluit van 14 mei 2009. Met name zijn feiten en omstandigheden relevant die zien op de voor het oorspronkelijke besluit geldende beoordelingsdatum. Pas als de appellant zijn aanvraag op deze wijze voldoende heeft onderbouwd, is het Uwv gehouden te onderzoeken of en in hoeverre het besluit van
14 mei 2009 onjuist is. Als het Uwv vervolgens vaststelt dat het besluit van 14 mei 2009 onjuist is, moet het Uwv een belangenafweging maken.
2.3.
In een rapport van 22 april 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd dat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. De door appellant bij zijn aanvraag van 11 november 2020 overgelegde informatie was al in 2009 bekend en is bij de beslissing van 14 mei 2009 meegewogen. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat in 2009 geen sprake was van ernstige en blijvende psychiatrische stoornissen.
2.4.
Over het beroep dat appellant heeft gedaan op het evenredigheidsbeginsel heeft de rechtbank het volgende overwogen. In het beoordelingskader voor het verzoek om voor de toekomst terug te komen van een eerder besluit is al een belangenafweging opgenomen. Daar wordt pas aan toegekomen als op grond van nieuwe feiten of omstandigheden wordt vastgesteld dat het eerdere besluit onjuist is. Omdat niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden, wordt aan die belangenafweging in dit geval niet toegekomen.
2.5.
Dat de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep) niet voorafgaand aan het bestreden besluit aan appellant zijn toegezonden, levert – anders dan appellant heeft betoogd – geen zorgvuldigheidsgebrek op. Het Uwv heeft voldoende gemotiveerd dat een dergelijke toezending alleen gebruikelijk is bij een voorgenomen wijziging van een eerder besluit. Daarvan was in dit geval geen sprake.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft herhaald dat het onderzoek van het Uwv onzorgvuldig is geweest. Volgens appellant heeft het Uwv de klachten en beperkingen van appellant niet in onderlinge samenhang bezien en alleen gekeken naar wat appellant de ‘formele werkelijkheid’ noemt. Het Uwv had ook rekening moeten houden met de onmacht en frustratie van appellant. Verder had het Uwv de rapporten van de eigen deskundigen voorafgaand aan het bestreden besluit aan appellant moeten toezenden. Tot slot heeft appellant gronden aangevoerd tegen de taak ‘handmatig afwassen’.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering voor de toekomst terug te komen van het besluit van 14 mei 2009 in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat dit zo is en dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd. Appellant heeft ook geen andere feiten of omstandigheden naar voren gebracht, dan die bij de rechtbank aan de orde zijn geweest. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat die gronden niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank, die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen. Daaraan voegt de Raad het volgende toe.
4.3.
Appellant heeft in hoger beroep informatie overgelegd van GGMD te [plaatsnaam] en van het Sociaal Wijkteam [naam wijkteam]. Deze stukken zijn van november 2023 en gaan over de situatie van appellant in 2023. Zoals ook ter zitting is besproken staat in deze stukken geen informatie over de medische situatie van appellant op zijn zeventien- en achttienjarige leeftijd. Omdat deze stukken niets zeggen over de periode die voor de Wajong van belang is (2006 – 2012), zijn dit geen nieuwe feiten of omstandigheden. Uit deze stukken kan niet worden afgeleid dat het besluit van 14 mei 2009 onjuist is.
4.4.
Wat appellant in zijn hoger beroepschrift heeft opgemerkt over de taak ‘handmatig afwassen’ behoeft geen bespreking. Appellant heeft namelijk bij de rechtbank zijn beroepsgronden die zien op de vraag of appellant in aanmerking zou komen voor een Wajong-uitkering op grond van de Wajong 2015, wat daar verder van zij, prijsgegeven. De vraag of appellant wel of niet geschikt is voor een taak is wel relevant voor de vraag of appellant op 11 november 2020 beschikte over arbeidsvermogen, maar niet voor de vraag of het besluit van 14 mei 2009 onjuist was. Appellant heeft het geding bij de rechtbank beperkt tot die laatste vraag. Of appellant op 11 november 2020 arbeidsvermogen had en geschikt was voor de taak ‘handmatig afwassen’, is in hoger beroep niet meer aan de orde.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De Raad zal de aangevallen uitspraak bevestigen. Dit betekent dat de weigering om terug te komen van het besluit van 14 mei 2009 in stand blijft en dat appellant geen Wajong-uitkering krijgt.
6. Appellant krijgt geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.R. van der Velde, in tegenwoordigheid van R. Jansen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2024.
(getekend) W.R. van der Velde
(getekend) R. Jansen