ECLI:NL:CRVB:2024:542
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een aanvraag voor financiële tegemoetkoming in verhuiskosten op basis van medische beoordeling
In deze zaak heeft appellante, geboren in 1978, hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing door het college van burgemeester en wethouders. Appellante woont sinds 2011 in een gelijkvloerse woning op de eerste verdieping zonder lift, bereikbaar via een trap met 16 treden. Ze ervaart belemmeringen door de trap en heeft een aanvraag ingediend op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Het college heeft de aanvraag afgewezen, onder verwijzing naar een medisch advies van het Indicatieadviesbureau, dat stelde dat appellante in staat is om de trap te belopen.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen de afwijzing ongegrond verklaard, wat door de Raad voor de Rechtspraak in hoger beroep is bevestigd. De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen medische noodzaak is voor een verhuiskostenvergoeding. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe gronden aangevoerd die de eerdere beslissing zouden kunnen ondermijnen. De Raad concludeert dat het college op goede gronden heeft besloten dat appellante geen recht heeft op de gevraagde financiële tegemoetkoming.
De uitspraak van de Raad bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en houdt in dat appellante geen recht heeft op vergoeding van haar proceskosten of het griffierecht, aangezien het hoger beroep niet slaagt. De uitspraak is gedaan door K.H. Sanders, met C.K. Teunissen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 21 maart 2024.