In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uitvoering van executoriaal beslag op de WIA-uitkering van appellant. Appellant was veroordeeld tot betaling van een geldbedrag, en de deurwaarder had op 13 mei 2022 beslag gelegd op zijn WIA-uitkering. Het Uwv was verplicht om medewerking te verlenen aan dit beslag, zonder de geldigheid en omvang ervan te beoordelen, wat voorbehouden is aan de burgerlijke rechter. Appellant betwistte de rechtmatigheid van de uitvoering door het Uwv en verzocht om schadevergoeding, maar de Raad oordeelde dat het Uwv terecht had gehandeld. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De Raad stelde vast dat er geen wettelijke verplichting was voor het Uwv om voorafgaand aan de uitvoering van het beslag met appellant te overleggen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen grond was voor schadevergoeding of proceskostenvergoeding.