ECLI:NL:CRVB:2024:536

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
23/161 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar per 23 april 2021 een WIA-uitkering toe te kennen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting op 20 december 2023, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. L. de Widt, en het Uwv werd vertegenwoordigd door T. van der Weert. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de medische beoordeling van appellante die zich ziekmeldde met lichamelijke en psychische klachten. De arts en arbeidsdeskundige van het Uwv hebben vastgesteld dat appellante beperkingen heeft, maar dat deze niet leiden tot een arbeidsongeschiktheid van meer dan 35%.

De rechtbank Overijssel heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat de medische beoordeling van het Uwv juist was en dat de geselecteerde functies niet de belastbaarheid van appellante overschreden. Appellante voerde aan dat haar klachten niet serieus waren genomen en dat de vastgestelde urenbeperking ontoereikend was, maar de Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling. De Raad heeft het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen afgewezen, omdat er geen noodzakelijke twijfel bestond over de juistheid van de medische beoordeling.

De uitspraak bevestigt dat appellante geen recht heeft op een WIA-uitkering en dat de weigering van het Uwv in stand blijft. De Raad heeft ook bepaald dat appellante geen proceskostenvergoeding ontvangt en dat het betaalde griffierecht niet wordt teruggegeven.

Uitspraak

23/161 WIA
Datum uitspraak: 13 maart 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 30 november 2022, 22/302 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellante per 23 april 2021 geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. L. de Widt, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 20 december 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. De Widt. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door T. van der Weert.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als verkoopmedewerkster herenmode voor gemiddeld 33,33 uur per week. Op 26 april 2019 heeft zij zich ziekgemeld met lichamelijke en psychische klachten. Nadat appellante een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 mei 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 15 juni 2021 geweigerd appellante met ingang van 23 april 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 15 juni 2021 en medische stukken ingediend, waaronder een rapport van Winnock Zorg van 19 mei 2020. Bij besluit van 27 december 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanvullende beperkingen vastgesteld in een FML van 30 november 2021. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft aan de hand van deze FML twee door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies verworpen en hiervoor in de plaats nieuwe functies aan de schatting ten grondslag gelegd. Ook met deze nieuwe functies is appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank het volgende overwogen. De rechtbank is van oordeel dat de belastbaarheid van appellante in de periode in geding op navolgbare wijze door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapportage van 30 november 2022 (de Raad begrijpt: 2021) is gemotiveerd. De verzekeringsarts heeft alle medische gegevens die in het dossier zitten meegenomen in de beoordeling. Er is rekening gehouden met de aanwezige klachten van appellante in de nek, schouders en onderrug en met haar overgevoeligheid voor omgevingsprikkels, verminderde concentratie en vergeetachtigheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante aanvullend beperkt geacht voor beroepsmatige chauffeur functies. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij rekening gehouden met de fysieke en psychische beperkingen van appellante. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de beperkingen van appellante daarmee voldoende gemotiveerd. Dat appellante zwaardere beperkingen zegt te ervaren, wat uit haar dagverhaal zou blijken, betekent volgens de rechtbank niet zonder meer dat ook meer beperkingen moeten worden aangenomen. Van belang is namelijk niet alleen wat appellante aan beperkingen ervaart, maar wat objectief medisch als gevolg van ziekte of gebrek aan beperkingen is vast te stellen. Appellante heeft geen medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat meer of andere beperkingen aangenomen hadden moeten worden. Uitgaande van de FML is het aannemelijk dat appellante in staat is om de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te verrichten. In het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 23 december 2021 is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd waarom de functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijden.
Het hoger beroep van appellante
3. Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij voert aan dat zij zich niet serieus genomen voelt in haar klachten doordat haar dagverhaal niet is verdisconteerd in de FML van 30 november 2021. Gelet op haar energiegebrek en pijnen is de vastgestelde urenbeperking van maximaal 8 uur per dag en 40 uur per week ontoereikend. Appellante wijst daarbij, net als in beroep, op het multidisciplinair onderzoek bij Winnock Zorg. Verder betoogt appellante dat de geselecteerde functies haar belastbaarheid overschrijden omdat in de functies veelal werkzaamheden worden verricht met en/of achter een computer. De prikkels afkomstig van een beeldscherm en de intensiteit van het werk maken die werkzaamheden voor appellante ongeschikt. Appellante verzoekt de Raad om een deskundige te benoemen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de WIA-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Medische beoordeling
4.1.
De beroepsgrond van appellante dat de vastgestelde urenbeperking van maximaal 8 uur per dag en 40 uur per week ontoereikend is slaagt niet.
4.1.1.
Tijdens het spreekuur bij de primaire arts heeft appellante verklaard dat zij meestal tussen 6.30 en 7.00 uur al wakker is en vaak in bed blijft liggen tot een uur of 16.00 uur. Op de dagen dat ze naar werk gaat staat ze op, maakt ze zich klaar en wordt ze naar het werk gebracht door haar partner. Als ze klaar is met werken gaat ze met de trein naar huis. Thuis trekt ze haar pyjama aan en gaat ze op bed liggen totdat haar partner weer thuis is. Ze gaan dan meestal naar haar schoonmoeder. Na avondeten komen ze naar huis, zit of ligt ze op de bank, kijkt ze tv, is ze op haar mobiel bezig of is ze met haar partner in gesprek. Zij gaat tussen 21.00 en 21:30 uur naar bed.
4.1.2.
In rapport van Winnock Zorg staat vermeld dat appellante probeert de taken van het huishouden te doen, zoals boodschappen, koken en opruimen, maar dat zij slecht slaapt en zich gedurende de dag vermoeid voelt. Het lukt haar lastig om dingen te ondernemen. Naast haar fysieke klachten ervaart zij somberheid, piekert zij veel en heeft ze soms een kort lontje. Voorheen sportte zij twee à drie keer per week in de sportschool, maar dit heeft zij sinds het ongeval in 2019 niet meer gedaan.
4.1.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 30 november 2021 vermeld dat in het dagverhaal duidelijk naar voren dat appellante bijna niets doet en veel tijd in bed doorbrengt. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er geen medische verklaring voor de vele rustmomenten die appellante stelt nodig te hebben. Bovendien wordt appellante van inactiviteit niet beter. Vanuit medisch oogpunt is volgens de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid een aanvullende urenbeperking niet nodig, omdat de functies met de beperkingen in de rubrieken 1 t/m 5 van het FML mentaal en fysiek niet zwaar belastend zijn. Om te voorkomen dat functies worden geduid boven de norm heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep wel een beperking aangenomen voor maximaal 8 uur per dag en 40 uur per week.
4.1.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd dat kan worden volstaan met een beperking van 8 uur per dag en 40 uur per week. Bij de beoordeling heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het rapport van Winnock Zorg betrokken en uitgelegd waarom het daarin vermelde dagverhaal van appellante geen reden is voor een aanvullende urenbeperking. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd dat met de vastgestelde beperkingen geen sprake is van mentaal en fysiek zwaar belastend werk. Gelet op de inzichtelijke en overtuigende motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde urenbeperking.
4.2.
Omdat de noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling van het Uwv ontbreekt, wordt het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen, afgewezen.
Arbeidskundige beoordeling
4.3.
De beroepsgrond van appellante dat de geselecteerde functies haar belastbaarheid overschrijden slaagt niet.
4.3.1.
In de FML van 27 mei 2021 staat vermeld dat appellante is aangewezen op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken, zonder hoog handelingstempo en waarbij geen bijzondere eisen worden gesteld aan concentratie en geheugen. Verder is appellante aangewezen op een omgeving zonder zwaar belastende prikkels, zoals in een drukke fabriekshal met veel lawaai.
4.3.2.
In de Resultaat functiebeoordeling van de geselecteerde functies staat vermeld dat sprake is van routinematig administratief werk, waarbij het aantal uiteenlopende informatiebronnen beperkt is en geen bijzondere eisen worden gesteld aan concentratie en geheugen. Verder is appellante niet specifiek beperkt geacht voor prikkels afkomstig van een beeldscherm. De functies gaan de belastbaarheid van appellante dus niet te boven.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellante een WIA-uitkering toe te kennen per 23 april 2021 in stand blijft.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.D. Streefkerk, in tegenwoordigheid van L.B. Vrugt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2024.
(getekend) J.D. Streefkerk
(getekend) L.B. Vrugt

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 5 van de Wet WIA
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA
De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.