ECLI:NL:CRVB:2024:536
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar per 23 april 2021 een WIA-uitkering toe te kennen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting op 20 december 2023, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. L. de Widt, en het Uwv werd vertegenwoordigd door T. van der Weert. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de medische beoordeling van appellante die zich ziekmeldde met lichamelijke en psychische klachten. De arts en arbeidsdeskundige van het Uwv hebben vastgesteld dat appellante beperkingen heeft, maar dat deze niet leiden tot een arbeidsongeschiktheid van meer dan 35%.
De rechtbank Overijssel heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat de medische beoordeling van het Uwv juist was en dat de geselecteerde functies niet de belastbaarheid van appellante overschreden. Appellante voerde aan dat haar klachten niet serieus waren genomen en dat de vastgestelde urenbeperking ontoereikend was, maar de Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling. De Raad heeft het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen afgewezen, omdat er geen noodzakelijke twijfel bestond over de juistheid van de medische beoordeling.
De uitspraak bevestigt dat appellante geen recht heeft op een WIA-uitkering en dat de weigering van het Uwv in stand blijft. De Raad heeft ook bepaald dat appellante geen proceskostenvergoeding ontvangt en dat het betaalde griffierecht niet wordt teruggegeven.