ECLI:NL:CRVB:2024:533
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om individuele inkomenstoeslag op basis van eerdere toekenning
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om een individuele inkomenstoeslag door het college van burgemeester en wethouders van Gulpen-Wittem. De appellant, die sinds 1 augustus 2013 bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet, had in de twaalf maanden voorafgaand aan zijn aanvraag al een individuele inkomenstoeslag ontvangen. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg, die het beroep van de appellant ongegrond had verklaard.
De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. S. Ikiz, stelde dat de datum van indiening van zijn aanvraag niet in de weg stond aan de toekenning van de individuele inkomenstoeslag. De Raad oordeelt echter dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, omdat de appellant binnen de relevante periode al een toeslag had ontvangen. De Raad legt uit dat volgens artikel 36, derde lid, van de Participatiewet een aanvraag om een individuele inkomenstoeslag moet worden afgewezen indien in de twaalf maanden voorafgaand aan de aanvraag al een toeslag is verleend.
De Raad heeft de argumenten van de appellant, waaronder de stelling dat de aanvraagdatum niet bepalend zou moeten zijn, verworpen. De Raad concludeert dat de afwijzing van de aanvraag om een individuele inkomenstoeslag in stand blijft en dat de appellant geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of terugbetaling van griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter E.J.M. Heijs en griffier N. ter Heerdt.