In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van de bijstand van appellant door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Appellant ontving sinds 25 mei 2018 bijstand op grond van de Participatiewet (PW). De intrekking van de bijstand was gebaseerd op het niet meewerken aan een huisbezoek, dat het college had willen afleggen na een melding van de ex-partner van appellant. Appellant stelde dat er geen redelijke grond was voor het huisbezoek, en dat zijn weigering om hieraan mee te werken geen schending van de medewerkingsverplichting opleverde. De Raad heeft de argumenten van appellant overwogen en geconcludeerd dat het college ten onrechte de bijstand heeft ingetrokken. De melding van de ex-partner was te algemeen en er waren geen concrete feiten die de twijfel aan de juistheid van de verstrekte gegevens rechtvaardigden. De Raad heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd, en het besluit van het college herroepen, waardoor de bijstand van appellant vanaf 14 december 2021 blijft bestaan. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van appellant.