ECLI:NL:CRVB:2024:526
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om dwangsom wegens niet tijdig beslissen op bezwaar door college van burgemeester en wethouders van Den Haag
In deze zaak heeft appellant het college van burgemeester en wethouders van Den Haag in gebreke gesteld en om een dwangsom verzocht. De Centrale Raad van Beroep heeft op 19 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 10 november 2022. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard en het bestreden besluit van het college in stand gelaten. Appellant stelde dat het college niet tijdig had beslist op zijn bezwaarschriften en dat hij recht had op een dwangsom. De Raad oordeelde echter dat uit de ingebrekestelling van appellant niet kon worden afgeleid dat het college in gebreke was gesteld vanwege het uitblijven van tijdige beslissingen op bezwaar. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank dat het college terecht had vastgesteld dat er geen dwangsom verschuldigd was aan appellant. Omdat het hoger beroep niet slaagde, kreeg appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht. De uitspraak werd gedaan door K.M.P. Jacobs, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier.