ECLI:NL:CRVB:2024:48
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WIA-uitkering wegens niet-verzekerd zijn op eerste arbeidsongeschiktheidsdag
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant. De Raad heeft vastgesteld dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van appellant op 21 juni 2017 ligt, terwijl appellant op dat moment niet verzekerd was voor de Wet WIA. Dit leidde tot de conclusie dat de beëindiging van de WIA-uitkering met ingang van 21 november 2017 terecht was. De Raad baseerde zich op het rapport van de door hen ingeschakelde deskundige, die op 11 april 2023 een zorgvuldig en consistent onderzoek heeft uitgevoerd. De deskundige concludeerde dat appellant op 8 oktober 2016, de datum waarop hij zich ziek meldde, nog in staat was om parttime werkzaamheden te verrichten, en dat er geen harde medische gegevens waren om een eerdere arbeidsongeschiktheidsdag vast te stellen.
De rechtbank Oost-Brabant had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en de Raad heeft deze uitspraak bevestigd. Appellant had aangevoerd dat hij al eerder arbeidsongeschikt was, maar de Raad oordeelde dat de late ziekmelding en het ontbreken van medische onderbouwing voor een eerdere datum in zijn nadeel werkten. De deskundige had ook aangegeven dat de werkzaamheden van appellant bij een uitzendbureau niet als volledig arbeidsongeschikt konden worden gekwalificeerd, omdat hij deze werkzaamheden parttime had kunnen uitvoeren. De Raad heeft de argumenten van appellant niet overtuigend geacht en heeft de beslissing van het Uwv om de WIA-uitkering te beëindigen bevestigd.