ECLI:NL:CRVB:2024:465

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
23/2327 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant per 15 december 2021, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant is van mening dat hij meer medische beperkingen heeft dan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld, en kan daarom de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld na een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die het bezwaar van appellant tegen de beëindiging van de WIA-uitkering ongegrond had verklaard. De Raad heeft op 6 maart 2024 uitspraak gedaan en oordeelt dat het Uwv terecht de WIA-uitkering heeft beëindigd. De medische beoordeling door het Uwv is zorgvuldig uitgevoerd en er zijn geen redenen om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en het hoger beroep van appellant wordt afgewezen.

Uitspraak

23/2327 WIA
Datum uitspraak: 6 maart 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 27 juni 2023, 22/489 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de WIA-uitkering van appellant per 15 december 2021 heeft beëindigd, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. L.H.G. Pelzer, advocaat, hoger beroep ingesteld en stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 24 januari 2024. Voor appellant is verschenen mr. Pelzer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J.L.H. Coenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als blokkenbrander voor 38,88 uur per week. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 8 december 2014 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellant in aanmerking gebracht voor een WGA-loonaanvullingsuitkering, waarbij appellant onverminderd volledig arbeidsongeschikt is geacht.
1.2.
In verband met een herbeoordeling heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft, die zij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 juli 2021. De arbeidsdeskundige heeft voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft vervolgens bij besluit van 14 oktober 2021 de WIA-uitkering van appellant met ingang van 15 december 2021 beëindigd, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 27 januari 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien een nieuwe FML, gedateerd op 13 januari 2022, op te stellen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens de functies opnieuw bekeken en heeft geconcludeerd dat er nog voldoende functies resteren om de schatting op te baseren.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft overwogen dat de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoen aan de daaraan te stellen eisen. Ook inhoudelijk is de beoordeling door het Uwv juist. De verzekeringsarts en verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben goed gemotiveerd toegelicht dat er bij appellant op de datum in geding geen sprake was van volledige arbeidsongeschiktheid. Appellant voldoet niet aan de voorwaarden zoals genoemd in artikel 2 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Het Uwv heeft dan ook terecht geconcludeerd dat appellant beschikt over benutbare mogelijkheden en heeft terecht een FML opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien om de eerste FML te herzien en heeft op 13 januari 2022 een nieuwe FML opgesteld, waarbij zij gemotiveerd heeft toegelicht waarom de beperkingen ten aanzien van het reiken en verzwakte huidbarrière dienen te vervallen. Verder heeft zij vastgesteld dat appellant ook beperkt is op een voorspelbare werksituatie en op werk waarin geen hoog handelingstempo vereist is. Tevens is appellant beperkt op het omgaan met conflicten, samenwerken, beroepsmatig vervoer, intensieve contacten met klanten of patiënten en leidinggevende aspecten. Ook dient een toilet in nabijheid aanwezig te zijn. Tot slot is appellant beperkt in het dragen van zware beschermende middelen en beperkt op lopen en staan tijdens het werk.
De rechtbank heeft geen reden aan te nemen dat het Uwv de (objectiveerbare) beperkingen van appellant heeft onderschat. Daarbij is van belang dat appellant in beroep geen informatie heeft ingebracht die twijfel oproept aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Nu er geen reden is om te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit is er geen aanleiding om een medisch deskundige te benoemen voor nader onderzoek.
De rechtbank heeft tot slot overwogen dat de geselecteerde functies passend zijn.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft aangevoerd dat zijn beperkingen niet juist zijn vastgesteld door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellant in hoger beroep een aantal medische stukken in gebracht, waaronder een brief van MDL-arts E.T.P. Keulen van 7 april 2022, een brief van KNO-arts M.G.M.H. Florie van 29 augustus 2022, een brief van Het Rughuis van 15 augustus 2018 en een brief van orthopeed D. Fransz van 2 januari 2019. Daarnaast merkt appellant op dat steeds intensievere behandeling van de psychiater nodig is en daarbij ook medicatie. Anders dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt, is er bij appellant wel sprake van een situatie van geen benutbare mogelijkheden.
Appellant verzoekt de Raad een onafhankelijke deskundige te benoemen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 oktober 2023, verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het onderzoek door de artsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De beroepsgrond dat appellant geen benutbare mogelijkheden heeft, slaagt niet. De rechtbank heeft terecht overwogen dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden hiervoor.
4.3.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn stelling dat hij op de datum in geding meer beperkingen heeft dan is vastgesteld in de (aangepaste) FML. De stukken die appellant in hoger beroep heeft ingebracht, maken dat niet anders. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 20 oktober 2023 de medische stukken besproken en is goed gemotiveerd tot de conclusie gekomen dat de stukken niet tot een ander standpunt leiden. De MDL-arts heeft een verklaring gevonden voor de darmklachten van appellant en een diagnose gesteld. In de FML waren, uit voorzorg, al beperkingen opgenomen die verband houden met de darmproblemen. Ook voor de knieklachten zijn al forse beperkingen opgenomen en wat in de brief van de orthopeed staat, geeft geen aanleiding om meer beperkingen aan te nemen. De duizeligheidsklachten die genoemd worden in de brief van de KNO-arts, hebben geen betrekking op de datum in geding en worden dan ook niet meegenomen.
4.4.
Evenals de rechtbank ziet de Raad geen aanleiding om een onafhankelijke deskundige te benoemen. Appellant heeft in hoger beroep geen informatie ingediend, bijvoorbeeld van zijn behandelend psychiater over de situatie op de datum in geding, die voldoende twijfel zaait om een deskundige te benoemen.
Arbeidskundige beoordeling
4.5.
Appellant heeft in hoger beroep geen arbeidskundige gronden aangevoerd. Uitgaande van de juistheid van de FML zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies passend.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.D. Streefkerk, in tegenwoordigheid van L.B. Vrugt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2024.
(getekend) J.D. Streefkerk
(getekend) L.B. Vrugt