ECLI:NL:CRVB:2024:460

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 februari 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
22/3629 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die zonder vaste woon- of verblijfplaats is. Het college van burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage heeft de bijstand van appellant ingetrokken en teruggevorderd omdat hij zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat hij niet langer zijn hoofdverblijf had in de gemeente Den Haag. De rechtbank heeft het besluit van het college deels vernietigd, maar de Raad voor de Rechtspraak bevestigt in hoger beroep de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelt dat er in de gedingstukken geen aanknopingspunten zijn voor het standpunt van appellant dat hij de gemeente op de hoogte heeft gehouden van zijn woonsituatie. De gronden die appellant heeft aangevoerd slagen niet, omdat hij deze niet heeft onderbouwd. De Raad past de judiciële lus toe, zodat een eventueel beroep tegen het nog te nemen terugvorderingsbesluit bij de Raad kan worden ingesteld. De uitspraak van de rechtbank blijft in stand, wat betekent dat de intrekking van de bijstand over de periode van 1 maart 2020 tot 22 september 2020 in stand blijft en dat het college nog een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen over de terugvordering.

Uitspraak

22/3629 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 november 2022, 21/2480 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] , zonder vaste woon- of verblijfplaats (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage (college)
Datum uitspraak: 13 februari 2024

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak om een intrekking en terugvordering van bijstand. Het college heeft de bijstand van appellant ingetrokken en teruggevorderd omdat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat hij niet langer zijn hoofdverblijf had in de gemeente Den Haag . De rechtbank heeft dat besluit voor wat betreft de intrekking deels en voor wat betreft de terugvordering in zijn geheel vernietigd. Volgens de rechtbank staat over de periode van 18 januari 2020 tot 1 maart 2020 niet vast dat appellant zijn hoofdverblijf heeft verplaatst. Voor de periode van 1 maart 2020 tot en met 22 september 2020 staat volgens de rechtbank wel vast dat appellant zijn woonplaats in [woonplaats] heeft prijsgegeven. De gronden die appellant heeft aangevoerd slagen niet omdat appellant deze niet heeft onderbouwd. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. Ü. Arslan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft appellant met een brief van 7 december 2023 (regiebrief) laten weten hoe de Raad het geschil voorshands ziet, appellant vragen gesteld en hem in de gelegenheid gesteld de door hem aangevoerde gronden nader te onderbouwen. Appellant heeft met een e-mailbericht van 13 december 2023 bericht de gronden zoals aangevoerd in bezwaar en beroep te handhaven en heeft toestemming gegeven zonder zitting uitspraak te doen. De Raad heeft daarna het college toestemming gevraagd zonder zitting uitspraak te kunnen doen en daarbij gewezen op het recht om ter zitting te worden gehoord. Het college heeft niet binnen de gegeven termijn verklaard dat hij gebruik wil maken van dat recht. Daarom heeft de Raad met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. Daarna heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontving van 3 december 2019 tot en met 17 januari 2020 bijstand op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor zak- en kleedgeld. Vanaf 18 januari 2020 heeft appellant bijstand ontvangen naar de norm voor een alleenstaande. Appellant stond in die tijd ingeschreven op een adres in [woonplaats] (uitkeringsadres). Op 12 juli 2020 is een hennepplantage aangetroffen in de woning op het uitkeringsadres.
1.2.
Met een besluit van 22 september 2020, gehandhaafd met een besluit van 22 maart 2021 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellant ingetrokken met ingang van 18 januari 2020 en de gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd tot een bedrag van € 8.702,46. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat appellant vanaf 18 januari 2020 niet langer zijn hoofdverblijf had in de gemeente Den Haag. Appellant heeft zijn inlichtingenverplichting geschonden door dit niet te melden.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd voor zover het de intrekking van de bijstand betreft over de periode 18 januari 2020 tot 1 maart 2020 en voor wat betreft de terugvordering in zijn geheel. Verder heeft de rechtbank het besluit van 22 september 2020 herroepen voor zover dit ziet op de periode van 18 januari 2020 tot 1 maart 2020, bepaald dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van dat besluit en het college opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de intrekking en terugvordering over de periode 1 maart 2020 tot en met 22 september 2020 stand kunnen houden. Hij doet dat aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Intrekking
4.2.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij zijn inlichtingenverplichting niet heeft geschonden, omdat hij tijdens contactmomenten met de gemeente Den Haag heeft aangegeven hoe de vork in de steel zit. Appellant heeft de gemeente tijdens deze contactmomenten geïnformeerd over zijn situatie en hij heeft nooit aangegeven dat hij niet zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres.
4.3.
Wat appellant heeft aangevoerd slaagt niet. In de gedingstukken zijn geen aanknopingspunten te vinden voor het standpunt van appellant dat hij de gemeente op de hoogte heeft gehouden van zijn situatie. Appellant heeft ook niet duidelijk gemaakt dat en waarom het oordeel van de rechtbank, dat appellant in de periode van 1 maart 2020 tot en met 22 september 2020 zijn woonplaats niet langer in [woonplaats] had, geen stand kan houden. Hij heeft zijn standpunt ook naar aanleiding van de regiebrief desgevraagd niet nader onderbouwd.
Terugvordering
4.4.
De Raad begrijpt verder dat appellant bedoeld heeft om aan te voeren dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. De terugvordering is in dit hoger beroep echter niet aan de orde. De rechtbank heeft de terugvordering immers vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op de terugvordering te nemen. Het college moet dat nog doen.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak in stand blijft voor zover aangevochten. Dit komt er op neer dat de intrekking over de periode van 1 maart 2020 tot en met 22 september 2020 in stand blijft en dat het college nog altijd een nieuw besluit op bezwaar moet nemen wat betreft de terugvordering. Met het oog op een voortvarende afwikkeling acht de Raad het wel geraden om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen dit nieuwe besluit slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de intrekking van de bijstand over de periode 1 maart 2020 tot 22 september 2020 in stand blijft. Het college moet een nieuwe beslissing op bezwaar nemen wat betreft de terugvordering.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • bepaalt dat beroep tegen de door het college te nemen nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad kan worden ingesteld.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van M. Zwart als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2024.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) M. Zwart

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Artikel 40, eerste lid, van de Participatiewet
Het recht op bijstand bestaat jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
Artikel 54, derde lid, van de Participatiewet
Het college trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de PW heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet
Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de PW.
Artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet
Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Artikel 8:113 van de Algemene wet bestuursrecht
1. De hogerberoepsrechter bevestigt de uitspraak van de rechtbank, hetzij met overneming, hetzij met verbetering van de gronden, of doet, met gehele of gedeeltelijke vernietiging van de uitspraak, hetgeen de rechtbank zou behoren te doen.
2. Indien de uitspraak van de hogerberoepsrechter ertoe strekt dat het bestuursorgaan een nieuw besluit neemt, kan de uitspraak tevens inhouden dat beroep tegen dat besluit slechts kan worden ingesteld bij de hogerberoepsrechter.