In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die zonder vaste woon- of verblijfplaats is. Het college van burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage heeft de bijstand van appellant ingetrokken en teruggevorderd omdat hij zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat hij niet langer zijn hoofdverblijf had in de gemeente Den Haag. De rechtbank heeft het besluit van het college deels vernietigd, maar de Raad voor de Rechtspraak bevestigt in hoger beroep de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelt dat er in de gedingstukken geen aanknopingspunten zijn voor het standpunt van appellant dat hij de gemeente op de hoogte heeft gehouden van zijn woonsituatie. De gronden die appellant heeft aangevoerd slagen niet, omdat hij deze niet heeft onderbouwd. De Raad past de judiciële lus toe, zodat een eventueel beroep tegen het nog te nemen terugvorderingsbesluit bij de Raad kan worden ingesteld. De uitspraak van de rechtbank blijft in stand, wat betekent dat de intrekking van de bijstand over de periode van 1 maart 2020 tot 22 september 2020 in stand blijft en dat het college nog een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen over de terugvordering.