Uitspraak
SAMENVATTING
(Wet WIA) aan appellant heeft toegekend naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. Volgens appellant is hij eerder ziek geworden, heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid niet juist vastgesteld en heeft hij recht op een loongerelateerde
WGA-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de aanspraak van appellant op een WIA-uitkering juist heeft vastgesteld.
PROCESVERLOOP
16 februari 2021 een WGA-vervolguitkering op grond van de Wet WIA toegekend en daarbij de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 65 tot 80%. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 2 augustus 2021 (bestreden besluit) bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid gebleven.
OVERWEGINGEN
Inleiding1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
30 november 2020 een telefonisch spreekuur met appellant gehouden. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft deze neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 1 december 2020. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 74,03%. Het Uwv heeft bij besluit van 29 december 2020 aan appellant met ingang van 16 februari 2021 een WGA-vervolguitkering op grond van de Wet WIA toegekend en daarbij de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 65 tot 80%.
Het oordeel van de Raad
28 september 2021 kenbaar rekening gehouden met de slaapproblemen van appellant en vastgesteld dat deze een verminderde mogelijkheid tot recuperatie met zich meebrengen. Om die reden, alsmede in verband met het verhoogde energieverbruik door het piekeren en de angstklachten heeft zij beperkingen aangenomen voor werktijden, namelijk 6 uur per dag maximaal. Hierbij is in aanmerking genomen dat appellant volgens de afgenomen anamnese geen structurele slaapbehoefte overdag heeft. In haar rapport van 23 november 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende gemotiveerd dat het enkel vaststellen van deze diagnose geen reden geeft om aanvullende beperkingen aan te nemen. De diagnose autismespectrumstoornis niveau 1 is op 5 november 2021 gesteld maar hierbij is opgemerkt dat deze wel met enige voorzichtigheid moet worden gehanteerd omdat de kenmerken weliswaar verklaard kunnen worden vanuit de autismespectrumstoornis maar er daarnaast eveneens sprake is van een recidiverende depressieve stoornis en de kenmerken hiervan op sommige vlakken overeenkomen met de kenmerken van autismespectrumstoornis zoals deficiënties in het sociale contact. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende toegelicht dat aan de hieruit voortvloeiende klachten van appellant voldoende tegemoet wordt gekomen met de FML van 2 juli 2021 waarin juist op dit vlak aanvullende beperkingen zijn aangenomen. Verder heeft appellant zijn standpunt dat zijn belastbaarheid is overschat in hoger beroep niet met medische gegevens onderbouwd. Wat appellant heeft aangevoerd geeft tevens geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor hem niet geschikt zijn.
artikel 59, zesde lid, van de Wet WIA, waaruit volgt dat appellant geen aanspraak maakt op een loongerelateerde uitkering, omdat de WW-uitkering die hij gedurende 3 maanden heeft ontvangen daarop in mindering moet worden gebracht. Nu daardoor, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, de maximale duur van de loongerelateerde WGA-uitkering is gebruikt betekent dit dat het Uwv ingaande 16 februari 2021 terecht een
WGA-vervolguitkering aan appellant heeft toegekend.
BESLISSING
Bijlage
WGA-uitkering is ontstaan.