ECLI:NL:CRVB:2024:438
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering toekenning WIA-uitkering en beoordeling van toegenomen beperkingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 februari 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich op 12 september 2013 ziekmeldde, had eerder geen WGA-uitkering gekregen omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Na een melding van toegenomen klachten in 2020, heeft het Uwv opnieuw geweigerd een WIA-uitkering toe te kennen, omdat er volgens hen geen toegenomen beperkingen waren uit dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na de eerdere beoordeling. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat zijn beperkingen ernstiger waren dan het Uwv had aangenomen.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 10 januari 2024, waar appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. B.C.F. Kramer. Het Uwv werd vertegenwoordigd door R.D. van den Heuvel. De Raad heeft de eerdere besluiten van het Uwv en de rechtbank Amsterdam beoordeeld. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de toegenomen klachten van appellant niet voortkwamen uit dezelfde ziekteoorzaak, en dat het Uwv terecht had geweigerd een WIA-uitkering toe te kennen. De Raad heeft deze conclusie onderschreven en vastgesteld dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de claims van appellant konden onderbouwen.
De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Dit betekent dat de weigering van het Uwv om appellant een WIA-uitkering toe te kennen, in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.