ECLI:NL:CRVB:2024:436

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
23/1670 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en medische grondslag van het bestreden besluit

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant, die voorheen als manager werkte, heeft zich op 25 maart 2019 ziekgemeld met diverse chronische klachten. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering heeft het Uwv onderzoek gedaan, waarbij een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige betrokken waren. De verzekeringsarts concludeerde dat appellant beperkingen had, maar dat hij niet meer dan 35% arbeidsongeschikt was. Het Uwv weigerde daarom de uitkering per 1 augustus 2021.

Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep ongegrond. Appellant stelde dat zijn klachten wel degelijk verklaard konden worden door de ziekte van Lyme, maar de rechtbank oordeelde dat er geen objectieve medische onderbouwing was voor deze claim. De rechtbank vond dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige voldoende rekening hadden gehouden met de klachten van appellant en dat de geselecteerde functies passend waren.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak behandeld. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv geen WIA-uitkering hoefde toe te kennen. De Raad bevestigde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waardoor de weigering van de WIA-uitkering in stand bleef. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten en het griffierecht werd niet teruggegeven.

Uitspraak

23/1670 WIA
Datum uitspraak: 29 februari 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 2 mei 2023, 22/1737 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 28 oktober 2021 heeft het Uwv geweigerd appellant een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 13 juli 2022 (bestreden besluit) bij de weigering van de uitkering gebleven.
Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. L. Boon, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 18 januari 2024. Voor appellant, die middels beeldbellen heeft deelgenomen, is mr. Boon verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.W. van Schaik.

OVERWEGINGEN

SamenvattingHet gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellant per 1 augustus 2021 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als manager voor 32 uur per week. Op 25 maart 2019 heeft hij zich ziekgemeld met uiteenlopende chronische, fysieke, cognitieve en energetische klachten. Nadat appellant een aanvraag om een WIA-uitkering had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29 september 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 28 oktober 2021 geweigerd appellant met ingang van 1 augustus 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om aan te nemen dat het onderzoek door het Uwv onzorgvuldig is geweest. Omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep het grote aantal ervaren klachten op diverse vlakken niet kon duiden is een expertise aangevraagd bij Justus Medische Expertise, internist M.M.B. Tucker. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor de conclusie dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de belastbaarheid van appellant heeft onderschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de primaire verzekeringsarts in de overweging gevolgd dat appellant een scala aan klachten en beperkingen ervaart, maar dat er geen objectief, medische verklaring is voor de door appellant ervaren klachten en beperkingen. Deze conclusie wordt ondersteund door het op 3 juni 2022 uitgebrachte expertiserapport van internist Tucker. Tucker heeft in dit rapport overwogen dat de diagnose de ziekte van Lyme op basis van haar onderzoek en bevindingen zeer onwaarschijnlijk is en dat de klachten van appellant mogelijk verklaard kunnen worden als SOLK. Deze mogelijke duiding past ook bij de bevindingen uit het onderzoek van de verzekeringsarts die heeft geconcludeerd dat er discrepantie bestaat tussen de door appellant ervaren klachten en belemmeringen en de medische, objectiveerbare aandoeningen. Internist Tucker heeft aan de hand van de vigerende richtlijnen over Lymeziekte volgens de rechtbank helder uiteengezet waarom de diagnose van de ziekte van Lyme verwaarloosbaar is en heeft daarbij de medische informatie betrokken die beschikbaar was. Ondanks de conclusie van de verzekeringsartsen dat er geen duidelijke en verklaarbare oorzaak is voor de klachten van appellant, zijn er ruime beperkingen aangenomen in zowel het fysiek en psychisch functioneren van appellant. Dat appellant zich toch op het standpunt blijft stellen dat sprake is van de ziekte van Lyme is door hem niet met medische gegevens nader onderbouwd. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgens de rechtbank afdoende gemotiveerd dat er geen fysieke oorzaak aan de vermoeidheid ten grondslag ligt en dat er bij appellant geen andere zaken aan de orde zijn die een urenbeperking rechtvaardigen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder te kennen gegeven dat met de mogelijke oorzaak SOLK/ALK in de FML in voldoende mate rekening is gehouden met klachten die mogelijk als SOLK verklaard kunnen worden. Nu bovendien is gebleken dat appellant geen gerichte behandeling heeft gezocht voor zijn klachten, heeft de rechtbank geen reden gezien om een nadere expertise te laten verrichten, zoals door appellant is verzocht.
2.2.
Volgens de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep duidelijk uitgelegd waarom de geselecteerde functies passen bij de beperkingen die voor appellant zijn vastgesteld. In de functies van administratief ondersteunend medewerker en wikkelaar is geen sprak van hectiek en lawaai. Ook is het mogelijk om schotten te plaatsen en kan een koptelefoon worden gedragen. Ook is in de functie van wikkelaar geen sprake van langdurige concentratie. Het merendeel van de functie bestaat uit het wikkelen van spoelen en het werken met een pincet omvat slechts een klein gedeelte van de werkzaamheden. Dat appellant niet geschikt zou zijn voor de functie van administratief medewerker is verder niet door appellant onderbouwd.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft – kort weergegeven – tegen de uitspraak aangevoerd dat zijn klachten en beperkingen wel kunnen worden verklaard door (chronische) ziekte van Lyme, die met een test in Duitsland is vastgesteld. Subsidiair is volgens appellant sprake van een functioneel neurologische stoornis/syndroom of SOLK/ALK omdat dit door internist Tucker is overwogen. Daarom had het Uwv een nadere expertise moeten laten verrichten. Nu dit niet is gebeurd heeft appellant de Raad verzocht om een deskundige te benoemen. Tevens heeft het Uwv volgens appellant ten onrechte geen urenbeperking aangenomen. Ook wordt volgens appellant in de geselecteerde functies zijn belastbaarheid overschreden op de drukte, hectiek, lawaai en concentratie.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de WIA-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd tegen de medische grondslag van het bestreden besluit is in essentie een herhaling van de gronden die hij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak, zoals uit 2.1 blijkt, gemotiveerd besproken en afgewezen. Het standpunt van appellant dat zijn klachten en beperkingen wel kunnen worden verklaard door de ziekte van Lyme, vindt geen bevestiging in de in het dossier aanwezige, en door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op inzichtelijke wijze bij de beoordeling betrokken, medische informatie. Appellant heeft in hoger beroep ook geen nadere medische stukken overgelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft afdoende gemotiveerd dat met de conclusie van internist Tucker dat de mogelijke oorzaak moet worden gezocht in SOLK/ALK, met de FML van 29 september 2021 in voldoende mate rekening is gehouden met de klachten die mogelijk als SOLK verklaard kunnen worden. Hieruit volgt dat geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de medische grondslag van het bestreden besluit. Daarom wordt ook geen aanleiding gezien om een onafhankelijk deskundige te benoemen.
Arbeidskundige beoordeling
4.4.
Wat appellant heeft aangevoerd tegen de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor hem niet geschikt zijn. De rechtbank heeft deze gronden – die in hoger beroep in essentie zijn herhaald – gemotiveerd besproken. Er is geen aanleiding voor een ander oordeel dan de rechtbank heeft gegeven.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 februari 2024.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) S. Pouw