ECLI:NL:CRVB:2024:434

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
23/1942 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na eerstejaars ZW-beoordeling en geschil over medische beperkingen

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW) uitkering van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) per 3 april 2022. Appellant, die zich ziek meldde met knieklachten, betwistte de beëindiging van zijn uitkering, stellende dat hij door zijn medische beperkingen niet in staat was om passende functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv terecht heeft besloten de uitkering te beëindigen, omdat appellant in staat wordt geacht meer dan 65% van zijn laatst verdiende loon te kunnen verdienen. De Raad concludeert dat er voldoende medische en arbeidskundige grondslagen zijn voor dit oordeel en dat er geen sprake is van schending van het beginsel van equality of arms. Appellant heeft geen nieuwe medische stukken ingediend die zijn standpunt onderbouwen. De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad oordeelt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hebben gehouden met de beperkingen van appellant. De argumenten van appellant over de taalbarrière en psychische klachten worden niet gevolgd, omdat er geen bewijs is dat deze klachten op de datum in geding van invloed waren op zijn arbeidsvermogen. De Raad bevestigt de beslissing van de rechtbank en de beëindiging van de ZW-uitkering blijft in stand.

Uitspraak

23/1942 ZW
Datum uitspraak: 6 maart 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 30 mei 2023, 22/3047 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [Woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de uitkering op grond van de ZW van appellant per 3 april 2022 heeft beëindigd. Volgens appellant was hij toen door zijn (medische) beperkingen niet in staat om passende functies te verrichten zodat hij onveranderd recht heeft op een ZW-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. D. Zevenhuizen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 24 januari 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Zevenhuizen
.Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W. van de Graaff-Eggink.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als productiemedewerker voor 36 uur per week. Op 20 augustus 2020 heeft hij zich, terwijl hij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet, ziekgemeld met linkerknieklachten. Het Uwv heeft appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en die beperkingen opgenomen in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 februari 2022. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 2 maart 2022 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 3 april 2022 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.2.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 2 maart 2022 en medische stukken overgelegd. In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant meer beperkt geacht en de FML daarop aangepast. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de maatmangegevens gewijzigd en op basis van de aangepaste FML van 16 mei 2022 appellant geschikt geacht om de door de arbeidsdeskundige geduide functies te verrichten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat er nog steeds sprake is van een verdienvermogen van meer dan 65% van het maatmanloon. Het Uwv is met een besluit van 18 mei 2022 (bestreden besluit) bij de beëindiging van het ziekengeld gebleven.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig was. De stelling van appellant dat de uitkomsten van het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet betrouwbaar zijn omdat er een taalbarrière was, heeft de rechtbank niet gevolgd. Daarbij heeft de rechtbank onder meer in aanmerking genomen dat appellant bij zijn ziekmelding in 2020 heeft opgegeven dat hij in 2017 het inburgeringsdiploma in Taal en spreekvaardigheid B1 niveau aan de Radboud Universiteit heeft behaald. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsartsen op overtuigende wijze hebben uiteengezet dat en in hoeverre appellant belast kan worden met werk. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsartsen hun conclusies hebben gebaseerd op de klachten van appellant, zijn dagverhaal, op hun eigen bevindingen en op de medische informatie van behandelaars. Er is geen aanleiding om aan de medische conclusies te twijfelen. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verzekeringsartsen met het voorgaande voldoende gemotiveerd dat voor wat betreft de lichamelijke klachten van appellant geen aanvullende beperkingen zijn aangewezen dan die in de FML van 16 mei 2022 zijn opgenomen. Dat appellant op 11 november 2022 een operatie heeft ondergaan en er geen verbetering van zijn klachten is opgetreden maakt dit niet anders. Voor de stelling van appellant dat lopen maximaal 15 minuten haalbaar is ontbreekt een medische onderbouwing. Voor wat betreft de in de beroep geclaimde beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren heeft de rechtbank de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd in zijn vaststelling dat medische gronden voor deze beperkingen ontbreken en deze beperkingen ook niet blijken uit de primaire rapportage. Daarnaast blijkt niet dat appellant in verband met deze geclaimde beperkingen behandeld wordt. Het Uwv heeft ter zitting naar voren gebracht dat appellant een boekhoudopleiding heeft gevolgd en een taalcursus met een diploma heeft afgerond. Dat wijst volgens het Uwv niet op psychische klachten op de datum in geding waarmee rekening moet worden gehouden. Ook uit de vragenlijsten van 24 augustus 2020,
22 mei 2021 en 3 november 2021 alsmede de telefoonnotitie van 12 oktober 2021 komen uitsluitend knieklachten naar voren en wordt niets vermeld over psychische klachten. Ook de door appellant in beroep overgelegde verwijsbrief van de huisarts naar i-psy van 24 februari 2023 maakt dit niet anders. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de verwijzing dateert van ruim na de datum in geding en de diagnose depressie is gesteld op 24 februari 2023. De rechtbank heeft geoordeeld dat door de arbeidsdeskundigen voldoende inzichtelijk is gemotiveerd dat de belasting van de functies de medische belastbaarheid van appellant niet overschrijdt.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft verwezen naar de reeds ingediende bezwaar- en beroepsgronden, die als ingelast en herhaald moeten worden beschouwd. Appellant blijft van oordeel dat ten onrechte te weinig rekening is gehouden met zijn beperkingen. Appellant heeft aangevoerd dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig is geweest omdat hij zichzelf maar in beperkte mate mondeling kan uitdrukken omdat het Nederlands niet zijn moedertaal is. Daarom had het voor de hand gelegen om een tolk in te schakelen bij de verschillende gesprekken. Appellant heeft aangevoerd dat uit het dossier blijkt dat hij bij herhaling heeft aangegeven dat hij slechts in staat is om maximaal een kwartier te lopen. Uit een ongedateerde brief van de polikliniek Rijnstate blijkt dat deze door appellant ervaren belemmering door een medisch specialist serieus wordt genomen. Uit een brief van de Sint Maartenskliniek van 10 mei 2022 blijkt dat sprake is van cystevorming. Appellant heeft herhaald dat ten onrechte geen rekening is gehouden met zijn psychische klachten. Volgens appellant heeft hij toegelicht dat hij psychisch niet in orde is, maar dat is, mogelijk door de taalbarrière, niet voldoende overgekomen. Uit de rapportage van de verzekeringsarts blijkt ook niet dat appellant is uitgevraagd naar overige klachten en/of beperkingen die spelen, zoals bijvoorbeeld psychische klachten. Appellant kan dit niet worden tegengeworpen. Het is aannemelijk dat iemand waarbij een slecht slaapritme al zolang speelt, psychische problematiek gaat ontwikkelen. De depressie was al wel aanwezig op de datum in geding en het Uwv had hier alsnog rekening mee moeten houden in de FML. Appellant heeft ter zitting aangevoerd dat hij niet in staat is de aan het opvragen van medische stukken verbonden kosten te betalen. Daarnaast heeft appellant aangevoerd dat de geselecteerde functies voor hem niet geschikt zijn. Als gevolg van zijn knieklachten kan hij geen veiligheidsschoeisel dragen of tien kilo dragen, zoals in de geselecteerde functies is vereist.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de ZW-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW behoudt een betrokkene na 52 weken van ongeschiktheid tot werken zijn ZW-uitkering, als hij als gevolg van ziekte minder kan verdienen dan 65% van zijn laatst verdiende loon (maatmaninkomen). Dit percentage wordt berekend door het maatmaninkomen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Bij deze beoordeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. [1] Ook deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is grotendeels een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak die gronden van appellant die zien op de vastgestelde belastbaarheid, besproken en terecht verworpen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was. Het standpunt van appellant dat het Uwv een tolk had moeten inschakelen voor het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, wordt niet gevolgd. Uit het dossier blijkt dat appellant vanaf zijn ziekmelding meerdere keren zelfstandig contact heeft gehad met medewerkers van het Uwv. Ook het spreekuur met de primaire verzekeringsarts heeft plaatsgevonden zonder aanwezigheid van een tolk. Uit de rapporten die zijn opgesteld naar aanleiding van deze eerdere contacten blijkt niet dat appellant de Nederlandse taal onvoldoende beheerst om een gesprek te voeren en te vertellen over zijn medische situatie. Hij heeft zelf ook niet verzocht om een tolk in te schakelen voor het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, noch heeft hij tijdens dit onderzoek naar voren gebracht dat het gesprek niet goed verliep door de taalbarrière.
4.4.
Voor zover appellant heeft bedoeld dat geen sprake is van equality of arms wordt geoordeeld dat appellant in de procedure voldoende ruimte heeft gehad om ter onderbouwing van zijn standpunt medische stukken in te dienen. Daarvan heeft appellant ook gebruik gemaakt. De door appellant overgelegde medische stukken zijn naar zijn aard geschikt om twijfel te zaaien aan het oordeel van het Uwv. Evenmin zijn er aanwijzingen dat medische informatie ontbreekt. Van een schending van het beginsel van equality of arms is dan ook geen sprake.
4.5.
In hoger beroep heeft appellant geen nieuwe medische stukken ingediend. Er bestaat geen reden te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en het oordeel van de rechtbank dat met de FML van 16 mei 2022 in voldoende mate rekening is gehouden met de op de datum in geding bestaande fysieke beperkingen voor het verrichten van arbeid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft beperkingen aangenomen ten aanzien van het dragen van zware persoonlijke beschermingsmiddelen, trillingsbelasting, duwen en trekken, tillen tijdens het werk, dragen tijdens het werk, lopen, lopen tijdens het werk, trappenlopen, klimmen, knielen of hurken, staan, staan tijdens het werk en geknield of gehurkt actief zijn. Er zijn geen aanknopingspunten om te oordelen dat hiermee onvoldoende rekening is gehouden met de knieklachten van appellant. Dat appellant bij herhaling heeft aangegeven slechts 15 minuten aan één stuk door te kunnen lopen is op zichzelf niet voldoende om tot een ander oordeel te komen.
4.6.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep getrokken conclusies over de geclaimde beperkingen in rubriek 1 en 2 van de FML. Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat er aanwijzingen zijn voor het bestaan van psychische klachten op datum in geding. Uit de stukken blijkt niet dat op de datum in geding sprake was van zodanige psychische klachten dat die aanleiding geven tot het stellen van beperkingen voor arbeid.
Arbeidskundige beoordeling
4.7.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 16 mei 2022 wordt met de rechtbank geoordeeld dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht passend zijn voor appellant. Het Uwv heeft voldoende gemotiveerd dat de functies passen bij de belastbaarheid, omdat het fysiek licht werk is zonder langdurig lopen en staan, zware krachtsinspanningen, knielen en hurken. De door appellant gestelde arbeidskundige gronden houden niet meer in dan de stelling dat er meer medische beperkingen zijn dan door het Uwv zijn aangenomen en deze stelling treft, zoals hiervoor is overwogen, geen doel.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van het ziekengeld in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.D. Streefkerk, in tegenwoordigheid van L.B. Vrugt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2024.
(getekend) J.D. Streefkerk
(getekend) L.B. Vrugt

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920.