Uitspraak
PROCESVERLOOP
.Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W. van de Graaff-Eggink.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW) uitkering van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) per 3 april 2022. Appellant, die zich ziek meldde met knieklachten, betwistte de beëindiging van zijn uitkering, stellende dat hij door zijn medische beperkingen niet in staat was om passende functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv terecht heeft besloten de uitkering te beëindigen, omdat appellant in staat wordt geacht meer dan 65% van zijn laatst verdiende loon te kunnen verdienen. De Raad concludeert dat er voldoende medische en arbeidskundige grondslagen zijn voor dit oordeel en dat er geen sprake is van schending van het beginsel van equality of arms. Appellant heeft geen nieuwe medische stukken ingediend die zijn standpunt onderbouwen. De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad oordeelt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hebben gehouden met de beperkingen van appellant. De argumenten van appellant over de taalbarrière en psychische klachten worden niet gevolgd, omdat er geen bewijs is dat deze klachten op de datum in geding van invloed waren op zijn arbeidsvermogen. De Raad bevestigt de beslissing van de rechtbank en de beëindiging van de ZW-uitkering blijft in stand.