ECLI:NL:CRVB:2024:411

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
22/1160 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijzondere bijstand voor kosten van babyuitzet en babypakket

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van een babyuitzet en een babypakket. Appellanten, die sinds 1 december 2018 bijstand ontvangen op grond van de Participatiewet, hebben op 12 juli 2021 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van een babyuitzet en een babypakket ten behoeve van hun tweede kind. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft deze aanvraag op 4 augustus 2021 afgewezen, met de motivering dat de kosten behoren tot de incidenteel voorkomende kosten van het bestaan die uit het inkomen moeten worden bestreden, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn. Appellanten hebben bezwaar gemaakt, maar het college heeft de afwijzing gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep van appellanten ongegrond verklaard, waarna zij hoger beroep hebben ingesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij niet konden reserveren voor de kosten waarvoor zij bijzondere bijstand hebben gevraagd. De Raad oordeelt dat appellanten, gezien hun financiële situatie en de bijstandsverlening die zij ontvangen, in staat waren om te reserveren voor de kosten van de babyuitzet en het babypakket. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en het college heeft de aanvraag om bijzondere bijstand terecht afgewezen. Appellanten krijgen geen vergoeding voor hun proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 maart 2022, 21/5517 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante) te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 5 maart 2024

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 4 augustus 2021 heeft het college een aanvraag van appellanten om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (PW) voor de kosten van een babyuitzet en een babypakket afgewezen. Appellanten hebben daartegen bezwaar gemaakt, maar het college is met een besluit van 21 september 2021 (bestreden besluit) bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Appellanten hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellanten heeft mr. A. El Idrissi, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2024. Voor appellanten is verschenen mr. El Idrissi. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Zonneveld.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van een babyuitzet en een babypakket. De vraag is of er in het geval van appellanten bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan het college aan hen bijzondere bijstand voor deze kosten had moeten toekennen. Net als de rechtbank oordeelt de Raad dat dit niet het geval is, zodat het college de aanvraag van appellanten terecht heeft afgewezen.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvangen sinds 1 december 2018 bijstand op grond van de PW naar de norm voor gehuwden.
1.2.
Op 12 juli 2021 hebben appellanten bij het college bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een babyuitzet en een babypakket ten behoeve van hun tweede kind, dat geboren is op [geboortedatum] 2021. Het eerste kind van appellanten is in 2016 in Marokko geboren.
1.3.
Met het besluit van 4 augustus 2021, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft het college de aanvraag afgewezen. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de kosten voor een babyuitzet en een babypakket behoren tot de incidenteel voorkomende kosten van het bestaan die uit het inkomen dienen te worden bestreden. Afzonderlijke bijstandsverlening is niet mogelijk, tenzij de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Hiervan is in het geval van appellanten geen sprake.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellanten
3. Appellanten zijn het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen hebben aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de aanvraag van appellanten om bijzondere bijstand voor de kosten van een babyuitzet en een babypakket af te wijzen, in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4.1.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de PW dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de betrokkene voldoende draagkracht heeft om die kosten te voldoen.
4.2.
De omstandigheid dat de betrokkene al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.3.
De kosten van een babypakket en babyuitzet zijn incidentele algemene kosten van het bestaan, die in beginsel uit het inkomen op bijstandsniveau dienen te worden voldaan. Niet in geschil is dat deze kosten zich voordoen en dat de kosten noodzakelijk zijn. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
Reserveren
4.4.
Appellanten hebben aangevoerd dat in hun geval sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten. Zij konden niet reserveren voor de kosten van de babyuitzet en een babypakket. Op 26 mei 2021 hebben zij een huurwoning verkregen en hieraan waren kosten verbonden. Het gaat dan om de betaling van de eerste huur en de kosten van stoffering- en inrichting. De bedragen die zij hadden gereserveerd, hebben zij daarvoor moeten aanwenden. De verstrekte bijzondere bijstand voor stofferings- en inrichtingskosten was ontoereikend voor alle kosten, zodat zij ook eigen middelen hebben moeten inzetten. Daarbij komt dat de Kredietbank Rotterdam appellanten geen persoonlijke lening heeft willen verstrekken.
4.5.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het ligt op de weg van appellante, als aanvrager om bijzondere bijstand, om aannemelijk te maken dat zij niet kon reserveren voor de kosten waarvoor zij bijzondere bijstand heeft gevraagd. Met de rechtbank moet worden geoordeeld dat appellanten voor deze kosten hebben kunnen reserveren dan wel de kosten hadden kunnen betalen door middel van gespreide betaling achteraf. Appellanten hebben sinds 1 december 2018 onafgebroken bijstand ontvangen naar de gehuwdennorm. Vanaf het moment dat appellante in verwachting was van haar tweede kind, was het voor appellanten voorzienbaar dat zij kosten moesten gaan maken voor de babyuitzet en het babypakket. Het was ook voorzienbaar dat appellanten, die lange tijd “bankslapers” waren, op een gegeven moment in aanmerking zouden komen voor een huurwoning en dat zij in verband hiermee ook kosten zouden moeten maken. Daarbij komt dat het college aan appellanten, toen zij de huurwoning verkregen, bijzondere bijstand heeft verleend voor stofferings- en inrichtingskosten. Verder is van belang dat appellanten tot mei 2021 geen zelfstandige woonruimte en dus ook geen woonlasten hadden, maar wel bijstand naar de volledige norm voor gehuwden ontvingen. Dit betekent dat appellanten extra reserveringsruimte hadden om te sparen voor een babyuitzet, een babypakket en voor de inrichting van hun woning. Dat de Kredietbank Rotterdam aan appellanten geen persoonlijke lening heeft willen verstrekken, maakt dit niet anders.

Conclusie en gevolgen

4.6.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en het college de aanvraag om bijzondere bijstand terecht heeft afgewezen.
5. Appellanten krijgen daarom geen vergoeding voor hun proceskosten. Zij krijgen ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.M.P. Jacobs, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2024.
(getekend) K.M.P. Jacobs
(getekend) L.C. van Bentum