ECLI:NL:CRVB:2024:399

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
21/3226 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam inzake de Ziektewet en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. W.H. van Zundert, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 27 juli 2021. De Centrale Raad van Beroep heeft op 28 februari 2024 uitspraak gedaan in deze zaak, geregistreerd onder nummer 21/3226 ZW. Tijdens de procedure heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 8 juni 2023 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarbij het bezwaar van appellante tegen eerdere besluiten van 11 februari 2020 en 27 mei 2020 gegrond is verklaard. Dit resulteerde in de voortzetting van de uitkering van appellante op grond van de Ziektewet vanaf 10 februari 2020 tot het einde van de wachttijd.

Appellante heeft haar hoger beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling van het Uwv. De Centrale Raad heeft vastgesteld dat het Uwv aan appellante tegemoet is gekomen, waardoor het bestuursorgaan op verzoek van de indiener kan worden veroordeeld in de kosten. De Raad heeft de kosten van rechtsbijstand begroot op een totaalbedrag van € 4.934,50, inclusief het door appellante betaalde griffierecht van € 182,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de kostenveroordeling is een belangrijke uitkomst voor appellante, die nu recht heeft op vergoeding van haar gemaakte kosten in verband met de behandeling van het bezwaar, beroep en hoger beroep.

Uitspraak

21/3226 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 27 juli 2021, 20/5659 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [Woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 28 februari 2024

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. W.H. van Zundert, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een vraag van de Raad beantwoord en op 8 juni 2023 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Appellante heeft het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht om het Uwv te veroordelen in de proceskosten.
Het Uwv heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Op grond van artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Het Uwv heeft bij de nieuwe beslissing op bezwaar van 8 juni 2023 het bezwaar tegen de besluiten van 11 februari 2020 en 27 mei 2020 alsnog gegrond verklaard. Dit betekent concreet dat de uitkering van appellante op grond van de Ziektewet vanaf 10 februari 2020 respectievelijk 17 februari 2020 tot aan het einde van de wachttijd wordt voortgezet.
Aldus is aan appellante tegemoetgekomen. Het Uwv wordt veroordeeld in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden begroot op € 1.872,- in bezwaar (2 punten voor de bezwaarschriften tegen de besluiten van 11 februari 2020 en 27 mei 2020 en 1 punt voor de aanwezigheid tijdens de hoorzitting van 15 september 2020 met een waarde per punt van € 624,-), € 1.750,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting van 13 juli 2021 met een waarde per punt van € 875,-) en € 1.312,50 in hoger beroep (1 punt voor het hogerberoepschrift en 0,5 punt voor de zienswijze op de nieuwe beslissing op bezwaar) aan kosten van rechtsbijstand. Totaal: € 4.934,50. Ook dient het Uwv het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van € 4.934,50;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het door haar in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 182,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2024.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) E.X.R. Yi