ECLI:NL:CRVB:2024:399
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam inzake de Ziektewet en proceskostenveroordeling
In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. W.H. van Zundert, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 27 juli 2021. De Centrale Raad van Beroep heeft op 28 februari 2024 uitspraak gedaan in deze zaak, geregistreerd onder nummer 21/3226 ZW. Tijdens de procedure heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 8 juni 2023 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarbij het bezwaar van appellante tegen eerdere besluiten van 11 februari 2020 en 27 mei 2020 gegrond is verklaard. Dit resulteerde in de voortzetting van de uitkering van appellante op grond van de Ziektewet vanaf 10 februari 2020 tot het einde van de wachttijd.
Appellante heeft haar hoger beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling van het Uwv. De Centrale Raad heeft vastgesteld dat het Uwv aan appellante tegemoet is gekomen, waardoor het bestuursorgaan op verzoek van de indiener kan worden veroordeeld in de kosten. De Raad heeft de kosten van rechtsbijstand begroot op een totaalbedrag van € 4.934,50, inclusief het door appellante betaalde griffierecht van € 182,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de kostenveroordeling is een belangrijke uitkomst voor appellante, die nu recht heeft op vergoeding van haar gemaakte kosten in verband met de behandeling van het bezwaar, beroep en hoger beroep.