Uitspraak
OVERWEGINGEN
elektro-industrie en lader, losser. Berekend is dat appellant niet (namelijk 0%) arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft daarop bij besluit van 17 augustus 2021 de
WIA-aanvraag van appellant per 22 februari 2021 afgewezen, omdat hij minder dan
35% arbeidsongeschikt is.
17 maart 2022 geconcludeerd dat de functie van lader, losser voor appellant niet geschikt is. In plaats daarvan is de als reserve-functie geselecteerde functie van productiemedewerker industrie voor de schatting gebruikt. Samen met de eerder al gebruikte functies, die wel geschikt zijn bevonden, is berekend dat appellant onverminderd niet arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft daarop bij besluit 22 maart 2022 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 17 augustus 2021 ongegrond verklaard.
en -enkel. Uit de eerder in de procedure ingebrachte medische informatie van de neuroloog van 23 april 2019 en de pijnspecialist van 22 mei 2020 blijkt dat sprake is van radiculopathie aan de rechterzijde op niveau C5 en C7 op degeneratieve basis en scheurvorming in het anterieure labrum. Ook de psychische problemen van appellant zijn ernstiger dan door het Uwv is aangenomen. Uit de informatie van de behandelaar bij GGZ van 26 mei 2022 blijkt dat sprake is van PTSS, met perioden van verwardheid, het horen van stemmen, angstklachten en ernstige ontregeling. Appellant is van mening dat voldoende twijfel bestaat aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen en verzoekt daarom om inschakeling van een deskundige. Appellant handhaaft voorts dat hij niet in staat is de geselecteerde functies te verrichten, nu deze zijn belastbaarheid overschrijden. Appellant houdt verder staande dat het uurloon in de functie van productiemedewerker niet juist is, omdat een stijging van € 10,46 naar € 15,47 volgens hem niet aannemelijk is. Tot slot handhaaft hij dat de maatmanfunctie
50 uur per week betrof en niet 36 uur, zodat een reductiefactor had moeten worden toegepast.
1 minuut aaneengesloten. Deze beperking heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegevoegd aan de FML van 8 december 2023.
Het oordeel van de Raad
22 februari 2021 juist heeft vastgesteld bij de FML van 8 december 2023.
5.2. De gronden die appellant in hoger beroep heeft gericht tegen de maatmanomvang en het uurloon van de functie van productiemedewerker metaal en elektro-industrie zijn gelijk aan de gronden van beroep. Hierop is de rechtbank voldoende ingegaan in de aangevallen uitspraak. De overwegingen van de rechtbank, die ertoe hebben geleid dat appellant niet in zijn standpunten wordt gevolgd, worden onderschreven. Ook in hoger beroep heeft appellant deze niet onderbouwd, zodat zijn gronden niet slagen.
Conclusie en gevolgen
De toepassing van artikel 6:22 van de Awb geeft aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden, op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 3.500,- (1 punt voor het beroepschrift,
1 punt voor de aanwezigheid ter zitting in beroep, 1 punt voor het hoger beroepschrift, 1 punt voor de aanwezigheid ter zitting in hoger beroep, met een waarde van € 875,- per punt en een wegingsfactor 1). Ook moet het Uwv het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ter hoogte van in totaal € 186,- vergoeden. In hoger beroep is appellant vrijstelling verleend voor het betalen van het griffierecht, zodat er geen reden bestaat het Uwv op te dragen hem het griffierecht in hoger beroep te vergoeden.
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep tot een bedrag van € 3.500,-;
- bepaalt dat het Uwv het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 186,- vergoedt.