ECLI:NL:CRVB:2024:389

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
23/850 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van laattijdige aanvraag Wajong-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid op zeventienjarige leeftijd

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Limburg. De appellant, geboren op [geboortedatum] 1967, had een laattijdige aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, die door het Uwv was afgewezen. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had geweigerd de uitkering toe te kennen, omdat niet kon worden vastgesteld dat de appellant op zijn zeventiende en achttiende verjaardag beperkt was in het verrichten van arbeid. De Raad volgde de conclusie van de verzekeringsartsen dat er op die leeftijd geen sprake was van ziekte of gebrek. Appellant had geen medische gegevens overgelegd die zijn stelling konden onderbouwen. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de bewijslast bij de appellant lag, en dat het medisch beeld met het verstrijken van de tijd steeds moeilijker te vaststellen is. De Raad wees ook het verzoek om schadevergoeding af, omdat appellant dit niet had onderbouwd. De uitspraak bevestigt de weigering van de Wajong-uitkering en de kosten voor proces en griffierecht worden niet vergoed.

Uitspraak

23/850 WAJONG
Datum uitspraak: 28 februari 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 24 februari 2023, 20/2834 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade.
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een uitkering op grond van de Wajong toe te kennen. Volgens appellant beschikte hij op [geboortedatum] 1986, de dag dat hij zeventien jaar is geworden en daarna, niet over arbeidsvermogen en had hij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Ook heeft appellant een verzoek om schadevergoeding ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 7 februari 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Brauer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1967 (zeventien jaar geworden op [geboortedatum] 1986), heeft met een door het Uwv op 13 november 2019 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat op zeventienjarige leeftijd bij appellant geen sprake was van ziekte of gebrek. Met een besluit van 3 februari 2020 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen, omdat er geen sprake is van beperkingen door ziekte of gebrek op de zeventiende verjaardag of tijdens studie.
1.2.
Bij besluit van 29 september 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
2.1.
De rechtbank heeft vastgesteld dat appellant is geboren voor 1 januari 1980. Uit vaste rechtspraak van de Raad volgt dat de beoordeling van de aanspraken van appellant in dat geval moet plaatsvinden aan de hand van het bepaalde in de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW). Uit die rechtspraak volgt ook dat de bewijslast bij een laattijdige aanvraag bij de aanvrager ligt, omdat het medisch beeld met het verstrijken van de tijd steeds moeilijker is vast te stellen.
2.2.1.
De rechtbank heeft overwogen dat uit het medisch onderzoeksverslag van de arts van het Uwv van 28 januari 2020 is gebleken dat de arts het dossier van appellant en de door de gemachtigde van appellant ingestuurde informatie heeft bestudeerd. Naar aanleiding van het bezwaar dat appellant heeft gemaakt, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook het dossier van appellant bestudeerd. Bovendien heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de gegevens die zijn verkregen tijdens de hoorzitting van 27 juli 2020 bestudeerd. Dit blijkt uit zijn medisch rapport van 18 september 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake is geweest van een spreekuur met een geregistreerde verzekeringsarts. Naar aanleiding van de zitting bij de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het medisch rapport van 23 november 2022 gemotiveerd dat een spreekuur met een geregistreerde verzekeringsarts geen toegevoegde waarde heeft, omdat de feitelijke bevindingen van een dergelijk spreekuur niets (kunnen) zeggen over de beperkingen van appellant op de dag waarop hij zeventien jaar werd ([geboortedatum] 1986). De rechtbank heeft deze motivering, in het licht van de zich in het dossier bevindende stukken, toereikend gevonden. Omdat het Uwv het oorspronkelijke motiveringsgebrek heeft hersteld in beroep, heeft de rechtbank aanleiding gevonden om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.2.2.
De rechtbank heeft overwogen dat de arts in het medisch onderzoeksverslag van 28 januari 2020 heeft geconcludeerd dat appellant op de dag waarop hij zeventien jaar werd geen beperkingen had als gevolg van ziekte of gebreken. Uit de ingestuurde informatie, een psychodiagnostisch onderzoek van AIM van 2 november 2011, is gebleken dat appellant altijd deed waar hij zin in had. Op negentienjarige leeftijd ontstonden bij appellant (zeer ernstige) agressieproblemen. Bovendien heeft appellant daarna gewerkt in slachthuizen. Naar aanleiding van het bezwaar dat appellant heeft gemaakt, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat concrete medische gegevens over de dag waarop appellant zeventien jaar werd (en de 52 weken daarna), ontbreken. Feitelijk wordt er in het psychodiagnostisch onderzoek van 2 november 2011 beschreven dat appellant pas sinds zijn negentiende herhaaldelijk woedeaanvallen en agressieve buien heeft. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft tot slot geconcludeerd dat het argument van appellant dat hij tot schade van zijn gezondheid heeft gewerkt, concrete argumentatiekracht mist.
2.3.
De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant geen medische informatie heeft ingebracht die twijfel doet ontstaan over de juistheid van de inhoudelijke beoordeling door de (verzekerings-)artsen.
2.4.
De rechtbank heeft schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn, proceskosten en griffierecht toegekend.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij is van mening dat het onderzoek van het Uwv onvoldoende en onzorgvuldig is geweest. Appellant heeft tegen de uitspraak aangevoerd dat inderdaad sprake is van een laattijdige aanvraag, maar dat het Uwv zich daar te gemakkelijk achter verschuilt. Het Uwv heeft geweigerd serieus te kijken, omdat in de primaire fase en in bezwaar de verzekeringsgeneeskundigen niet met appellant wilden praten. Appellant heeft aangevoerd dat hem ten onrechte een Wajong-uitkering is geweigerd. Er is sprake van ernstige aanwijzingen van forse problematiek op jeugdige leeftijd, blijkende uit TBS, agressieproblematiek, epilepsie vanaf éénjarige leeftijd, een WSW-indicatie en ook een door het Uwv vastgestelde ernstige psychiatrische stoornis. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft hij informatie van de reumatoloog van 20 januari 2023 overgelegd.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de Wajong-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Niet in geschil is dat de aanvraag van appellant van 13 november 2019 om een Wajonguitkering moet worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de AAW. Dit betekent dat moet worden beoordeeld of bij appellant op zeventien- en achttienjarige leeftijd sprake was van arbeidsongeschiktheid als bedoeld in de artikelen 5 en 6 van de AAW zoals deze destijds luidden.
Medische beoordeling
4.4.
Ter beoordeling ligt voor of het Uwv terecht heeft besloten dat appellant geen recht heeft op een Wajong-uitkering omdat niet kan worden vastgesteld of hij op zijn zeventiende en achttiende verjaardag als gevolg van ziekte of gebrek beperkingen had voor het verrichten van arbeid.
4.5.1.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de rapporten van de arts en verzekeringsartsen op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en dat de conclusies daaruit logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen. De overwegingen van de rechtbank onder 2.2.1 worden geheel onderschreven. Het standpunt van appellant dat het onderzoek van het Uwv onvoldoende en onzorgvuldig is geweest, slaagt dan ook niet.
4.5.2.
De rechtbank wordt ook gevolgd in het oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat op basis van de informatie die zich in het dossier bevindt niet kan worden vastgesteld of appellant op zijn zeventiende en achttiende verjaardag, in 1986 en in 1987, als gevolg van ziekte of gebrek beperkingen ondervond voor het verrichten van arbeid en zo ja, of deze beperkingen leidden tot een voor toepassing van artikel 5 van de AAW relevante mate van arbeidsongeschiktheid. De arts en verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben afdoende gemotiveerd waarom appellant op de dag waarop hij zeventien jaar werd geen beperkingen had als gevolg van ziekte of gebreken. De informatie van AIM, alsook andere medische gegevens zoals vermeld in de onderzoeksrapporten van de arts en verzekeringsarts bezwaar en beroep, zijn hierbij zorgvuldig in de oordeelsvorming betrokken. Appellant heeft geen medische gegevens overgelegd die zien op de datum in geding, de zeventiende verjaardag van appellant en het jaar erna. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De gegevens van de reumatoloog zien tot slot niet op de datum in geding en leiden daarom niet tot een andersluidend medisch oordeel.
4.5.3.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de bewijslast bij een laattijdige aanvraag als die van appellant naar vaste rechtspraak bij de aanvrager ligt, omdat het medisch beeld met het verstrijken van de tijd steeds moeilijker is vast te stellen.
4.6.
Uit 4.5 volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat bij appellant op zijn zeventienjarige leeftijd geen sprake was van ziekte of gebrek en hij om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken.
Schadevergoeding
4.7.
Appellant heeft verzocht om immateriële schadevergoeding. Dit verzoek wordt afgewezen omdat appellant dit verzoek op geen enkele wijze heeft onderbouwd.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd voor zover aangevochten. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van L.B. Vrugt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2024.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) L.B. Vrugt

Bijlage

Op grond van artikel 5 van de AAW, zoals deze bepaling destijds luidde, is arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen gezonde personen, met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.
Op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de AAW, zoals deze bepaling destijds luidde, heeft recht op toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering de verzekerde, die op de dag, waarop hij zeventien jaar wordt, arbeidsongeschikt is, zodra hij onafgebroken 52 weken arbeidsongeschikt is geweest, indien hij na afloop van deze periode nog arbeidsongeschikt is.