Uitspraak
18 december 2018, 18/2166 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een IVA-uitkering aan appellante door het Uwv. Tijdens de procedure heeft het Uwv alsnog een WIA-uitkering aan appellante toegekend, maar appellante betwistte de hoogte van deze uitkering. Ze voerde aan dat de berekening niet juist was en verzocht om een deskundige te benoemen om de berekening te controleren. De Raad heeft deze verzoeken afgewezen, omdat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de berekening door het Uwv. De Raad oordeelde dat het Uwv in zijn nader besluit de hoogte van de IVA-uitkering correct had vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid en dat de stellingen van appellante niet voldoende onderbouwd waren om de berekening te weerleggen. De uitspraak van de rechtbank Gelderland werd vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit werd gegrond verklaard. Appellante kreeg een vergoeding voor haar proceskosten, die in totaal € 3.937,50 bedroegen, en het Uwv werd veroordeeld in deze kosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 28 februari 2024.