ECLI:NL:CRVB:2024:388

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
19/443 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning IVA-uitkering en berekening door het Uwv in hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een IVA-uitkering aan appellante door het Uwv. Tijdens de procedure heeft het Uwv alsnog een WIA-uitkering aan appellante toegekend, maar appellante betwistte de hoogte van deze uitkering. Ze voerde aan dat de berekening niet juist was en verzocht om een deskundige te benoemen om de berekening te controleren. De Raad heeft deze verzoeken afgewezen, omdat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de berekening door het Uwv. De Raad oordeelde dat het Uwv in zijn nader besluit de hoogte van de IVA-uitkering correct had vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid en dat de stellingen van appellante niet voldoende onderbouwd waren om de berekening te weerleggen. De uitspraak van de rechtbank Gelderland werd vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit werd gegrond verklaard. Appellante kreeg een vergoeding voor haar proceskosten, die in totaal € 3.937,50 bedroegen, en het Uwv werd veroordeeld in deze kosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 28 februari 2024.

Uitspraak

Datum uitspraak: 28 februari 2024
19/443 WIA, 23/2045 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
18 december 2018, 18/2166 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Tijdens de procedure in hoger beroep heeft het Uwv alsnog een WIA-uitkering aan appellante toegekend. Appellante heeft aangevoerd dat de hoogte van deze uitkering niet juist is berekend. De Raad volgt haar daarin niet en wijst het verzoek om de berekening te laten controleren door een deskundige af.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. S.T.C. Rebergen, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 28 januari 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Rebergen. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door mr. M. Kooistra en mr. W.J. Belder.
De Raad heeft het onderzoek geschorst en een deskundige benoemd. Op 27 mei 2022 heeft N.J. de Mooij, psychiater, een rapport uitgebracht.
Het Uwv heeft op 29 november 2022 een gewijzigde beslissing op bezwaar, geregistreerd onder nummer 23/2045 WIA, genomen.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De Raad heeft partijen laten weten dat hij een nadere zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de Raad de zaak niet behandeld op een nadere zitting en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Bij besluit van 12 oktober 2017 heeft het Uwv geweigerd appellante met ingang van 11 september 2017 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 16 maart 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het
hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Nader besluit
3.1.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft op 29 november 2022 een gewijzigde beslissing op bezwaar (nader besluit) genomen, waarin het bezwaar tegen het besluit van 12 oktober 2017 alsnog gegrond is verklaard. Het Uwv heeft in het nader besluit de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vanaf 11 september 2017 vastgesteld op 80 tot 100% en vanaf die datum een IVA-uitkering op grond van de Wet WIA aan haar toegekend. Deze uitkering bedraagt € 468,38 bruto per maand, exclusief vakantiegeld.
Het standpunt van appellante
3.2.
Appellante heeft in reactie op het nader besluit aangevoerd dat het Uwv bij de berekening van de hoogte van de IVA-uitkering ten onrechte heeft aangenomen dat zij inkomsten heeft die op de uitkering in mindering moeten worden gebracht. Daarnaast heeft appellante erop gewezen dat zij voor haar uitval wegens ziekte voor meerdere werkgevers werkte. Het totale inkomen was hoger dan waar het Uwv van uitgaat. Appellante heeft de Raad verzocht om een deskundige te benoemen om de door het Uwv gemaakte berekening te controleren.

Het oordeel van de Raad

4.1.
Omdat het Uwv met het nader besluit het bestreden besluit niet langer heeft gehandhaafd, slaagt het hoger beroep. De aangevallen uitspraak wordt daarom vernietigd, het beroep tegen het bestreden besluit wordt gegrond verklaard en dat besluit wordt vernietigd.
4.2.
Het nader besluit wordt, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, mede in de beoordeling betrokken.
4.3.
De gronden, weergegeven onder 3.2 slagen niet. Het Uwv heeft in het besluit van 29 november 2022 uiteengezet hoe de hoogte van de IVA-uitkering is berekend en van welke inkomensgegevens daarbij uit is gegaan. De niet nader onderbouwde stelling van appellante dat haar totale inkomen hoger was, is niet voldoende om de door het Uwv gebruikte gegevens voor onjuist te houden. Wat betreft de inkomstenkorting heeft het Uwv in brieven van 6 maart 2023 en 31 augustus 2023 toegelicht dat appellante in de periode van september 2017 tot en met april 2018 inkomsten had die op de uitkering in mindering moeten worden gebracht. Vanaf mei 2018 had appellante geen inkomsten meer en is dus ook geen sprake van inkomstenkorting. Appellante heeft dit niet (gemotiveerd) betwist.
4.4.
Omdat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de berekening door het Uwv, bestaat ook geen aanleiding om de berekening te laten controleren door een deskundige.

Conclusie en gevolgen

4.5.
Het hoger beroep slaagt. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak wordt vernietigd en het beroep gegrond wordt verklaard. Het bestreden besluit wordt vernietigd. Het beroep tegen het nader besluit slaagt niet. De Raad zal daarom het beroep tegen het nader besluit ongegrond verklaren.
5. Appellante krijgt een vergoeding voor haar proceskosten. Deze kosten worden begroot op € 1.750,- in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting) en € 2.187,50 in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting en 0,5 punt voor de reactie op het nader besluit), in totaal € 3.937,50 voor verleende rechtsbijstand. De in bezwaar gemaakte kosten heeft het Uwv al vergoed. Appellante krijgt ook een vergoeding voor het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 16 maart 2018 gegrond en vernietigt dat besluit;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 29 november 2022 ongegrond;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 3.937,50;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 174,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2024.