ECLI:NL:CRVB:2024:381

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
28 februari 2024
Zaaknummer
22/3305 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire straf opgelegd aan ambtenaar wegens plichtsverzuim en dwingend gedrag

In deze zaak gaat het om een disciplinaire straf die is opgelegd aan appellant, een ambtenaar, door de Minister van Justitie en Veiligheid. De minister heeft appellant een schriftelijke berisping opgelegd wegens plichtsverzuim. Dit plichtsverzuim vond plaats op 5 september 2021, toen appellant, die op dat moment met verlof was, een incident meldde bij de politie. Appellant heeft zich in deze situatie als ambtenaar gepresenteerd, maar kon zich niet legitimeren. Hij heeft de politieambtenaren verzocht om het kenteken van de betrokken automobilist na te trekken, wat door hen werd geweigerd. Appellant heeft vervolgens dwingend gedrag vertoond door het personeelsnummer van de leidinggevende op te eisen en heeft later zelf het kenteken nagezocht. De betrokken politieambtenaren hebben dit gedrag als onprettig ervaren.

Na een voornemen tot disciplinaire maatregel en een zienswijze van appellant, heeft de minister op 28 maart 2022 de schriftelijke berisping opgelegd. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit is ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het beroep van appellant niet slaagt. De Raad oordeelt dat de minister terecht heeft geoordeeld dat appellant zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim door zijn privébelangen niet te scheiden van zijn functie als ambtenaar. De opgelegde maatregel is niet onevenredig aan het plichtsverzuim, en het beroep wordt ongegrond verklaard. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

22/3305 AW
Datum uitspraak: 28 februari 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Justitie en Veiligheid (minister)
SAMENVATTING
Deze zaak gaat over een schriftelijke berisping. Volgens de minister heeft appellant zich schuldig gemaakt aan plichtsverzuim. De Raad volgt de minister hierin. Het beroep slaagt niet.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E.C. van Fenema, advocaat, beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. Van Fenema heeft zich op 30 november 2022 onttrokken als gemachtigde.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 17 januari 2024. Appellant is verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.M. Vastenburg en mr. R. Snijhorst.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant was sinds 1 juni 2019 werkzaam als [functionaris] bij het [parket] [plaats tewerkstelling] .
1.2.
Op 5 september 2021 heeft appellant, die op dat moment met verlof was, op het politiebureau melding gemaakt van een incident dat kort daarvoor had plaatsvonden in het verkeer, waarbij appellant en zijn gezin op de fiets werden afgesneden, uitgescholden en bedreigd door een automobilist. Appellant heeft zich als [functionaris] kenbaar gemaakt, maar kon zich niet legitimeren. Appellant heeft de aanwezige politieambtenaren verzocht om het kenteken na te trekken. De betrokken ambtenaren hebben dit geweigerd. Appellant heeft vervolgens het personeelsnummer van hun leidinggevende opgeëist. Achteraf heeft hij alsnog zelf het kenteken nagetrokken. De betrokken politiemedewerkers hebben verklaard dat zij het gedrag van appellant als onprettig hebben ervaren. Op 22 september 2021 is van de gebeurtenissen een melding bij het Openbaar Ministerie binnengekomen.
1.3.
Na het voornemen daartoe kenbaar te hebben gemaakt, waarop appellant zijn zienswijze heeft gegeven, heeft de minister met een besluit van 28 maart 2022 appellant met toepassing van artikel 23 van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Brra) de disciplinaire straf van een schriftelijke berisping opgelegd. De bezwaren van appellant daartegen zijn met een besluit van 30 augustus 2022 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.

Het oordeel van de Raad

Procesbelang
2.1.
Allereerst ziet de Raad zich voor de vraag gesteld of appellant procesbelang heeft bij de beoordeling van de opgelegde straf. Aan appellant is bij [besluit] van [datum] 2022 op eigen verzoek eervol ontslag verleend met ingang van 1 december 2022. Hoewel appellant dus niet meer werkzaam is voor de minister ziet de Raad in de aard van het besluit en in wat appellant in dit kader heeft aangevoerd voldoende procesbelang naar voren komen om over de opgelegde disciplinaire straf te oordelen.
Plichtsverzuim
2.2.
De Raad beoordeelt of de minister terecht appellant de disciplinaire straf van een schriftelijke berisping heeft opgelegd aan de hand van wat appellant in beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2.3.
De Raad komt tot het oordeel dat het beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.4.
Vaststaat dat appellant zich in een privékwestie heeft gepresenteerd als [functionaris] en de politie in die hoedanigheid een onderzoekopdracht heeft gegeven om de gegevens van de betrokken automobilist te achterhalen. Daarbij heeft appellant, ook naar eigen zeggen, dwingend en intens gedrag vertoond. De minister heeft dit gedrag terecht als plichtsverzuim aangemerkt. Nog los van de wijze waarop hij de betrokken politieambtenaren heeft bejegend, had appellant zijn privébelangen gescheiden moeten houden van zijn werk als [functionaris] . Door dit niet te doen is de schijn van belangenverstrengeling ontstaan. Appellant heeft aangevoerd dat de bedoeling was de automobilist direct door de politie te laten stoppen, dit om ongelukken te voorkomen. Dat maakt het voorgaande echter niet anders. Appellant had de beoordeling of directe actie noodzakelijk was, net als iedere andere privépersoon zou hebben moeten doen, aan de politie moeten laten. Het verweten gedrag is dan ook terecht aangemerkt als plichtsverzuim. De opgelegde disciplinaire maatregel, zijnde de lichtste straf, is naar het oordeel van de Raad niet onevenredig aan het plichtsverzuim.

Conclusie en gevolgen

3. Het beroep slaagt dus niet. Dit betekent dat het bestreden besluit stand kan houden.
4. Omdat het beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van I. van der Hout als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2024.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) I. van der Hout