ECLI:NL:CRVB:2024:38

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 januari 2024
Publicatiedatum
10 januari 2024
Zaaknummer
22/398 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) door het CIZ

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) door het CIZ. Appellant, geboren in 1983 en lijdend aan PTSS en cognitieve stoornissen, had een aanvraag ingediend voor 24 uur zorg en begeleiding per dag. Het CIZ heeft deze aanvraag afgewezen op basis van een medisch advies, waarin werd gesteld dat er geen geobjectiveerde noodzaak voor 24 uur zorg in de nabijheid kon worden vastgesteld. De rechtbank Overijssel had eerder het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 29 november 2023 heeft de Raad de zaak behandeld, waarbij appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. L. de Widt, en het CIZ door mr. I.C.J.G. van Maris-Kindt. Appellant voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er geen blijvende behoefte aan 24 uur zorg was. Hij verwees naar een psychodiagnostisch onderzoek en vroeg om de benoeming van een deskundige.

De Raad oordeelde echter dat appellant in hoger beroep geen nieuwe gronden had aangevoerd die de eerdere beslissing konden ondermijnen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de afwijzing van de Wlz-aanvraag door het CIZ terecht was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

22/398 WLZ
Datum uitspraak: 10 januari 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 21 december 2021, 20/2532 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het CIZ
SAMENVATTING
Deze uitspraak gaat over de vraag of het CIZ de aanvraag van appellant voor zorg op grond van de Wlz terecht heeft afgewezen. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. L. de Widt, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 29 november 2023. Namens appellant is mr. De Widt verschenen. Het CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.C.J.G. van Maris-Kindt.

OVERWEGINGEN

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant is geboren in 1983. Hij lijdt aan PTSS en is bekend met stoornissen in de cognitieve vermogens. Hij heeft bij het CIZ een aanvraag voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) ingediend.
1.2.
Het CIZ heeft met een besluit van 24 april 2020, gehandhaafd met een beslissing op bezwaar van 4 november 2020 (bestreden besluit), deze aanvraag afgewezen. Het CIZ heeft hieraan een medisch advies van 4 september 2020 ten grondslag gelegd. De medisch adviseur heeft hierin vermeld dat de grondslag psychische stoornis en de grondslag verstandelijke handicap kunnen worden gesteld. Een (blijvende) noodzaak voor 24 uur per dag zorg in de nabijheid kan nu nog niet worden vastgesteld. Mogelijk kan het functioneren van appellant nog verbeteren door intensivering van passende begeleiding en door behandeling van de stemmingsproblematiek. Het CIZ heeft zich op basis van dit advies op het standpunt gesteld dat in de situatie van appellant geen geobjectiveerde noodzaak bestaat voor 24 uur zorg en begeleiding per dag in de nabijheid. Verder is niet komen vast te staan dat in de huidige situatie van appellant sprake is van een blijvende behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Het CIZ heeft daarom geconcludeerd dat appellant niet in aanmerking komt voor Wlz-zorg.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft met de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft haar oordeel als volgt gemotiveerd. De rechtbank heeft in wat appellant heeft gesteld geen aanleiding gezien voor de conclusie dat het onderzoek van het CIZ onzorgvuldig is geweest. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het CIZ zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat nog niet vaststaat dat er bij appellant een blijvende noodzaak is tot 24 uur zorg in de nabijheid. Appellant heeft weliswaar in beroep een verslag van een psychodiagnostisch onderzoek van 26 november 2020 overgelegd, maar het CIZ heeft zich onder verwijzing naar een aanvullend medisch advies van 9 april 2021 op het standpunt kunnen stellen dat hieruit niet blijkt dat de behoefte aan intensieve hulp en begeleiding blijvend is. Dat is wel een voorwaarde om in aanmerking te kunnen komen voor Wlz-zorg.
Het standpunt van appellant
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat niet kan worden vastgesteld dat appellant een blijvende behoefte heeft aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Appellant heeft hiervoor verwezen naar het in beroep overgelegde verslag van een psychodiagnostisch onderzoek van 26 november 2020 in samenhang bezien met het medisch advies van 4 september 2020. Appellant heeft de Raad verzocht een deskundige te benoemen die kan vaststellen of appellant voor Wlz-zorg in aanmerking komt.

Het oordeel van de Raad

4.1
Appellant heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Appellant heeft zich beperkt tot het herhalen van de in beroep aangevoerde gronden.
4.2.
De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit.
4.3.
De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en volstaat met een verwijzing daarnaar. De Raad maakt dan ook het oordeel waartoe de rechtbank op grond van deze overwegingen is gekomen tot het zijne. De Raad voegt hier nog aan toe dat de ter zitting aangevoerde stelling dat de bewindvoerder van appellant zijn verbazing heeft uitgesproken over de afwijzing van de Wlz-aanvraag, niet tot een ander oordeel leidt. Deze stelling maakt niet dat aan de juistheid van de medische adviezen van 4 september 2020 en van 9 april 2021 moet worden getwijfeld.
4.4.
Nu appellant voldoende gelegenheid heeft gehad om zelf (medische) stukken over te leggen en daarvan in beroep ook gebruik heeft gemaakt en appellant onvoldoende twijfel heeft gezaaid over de inhoudelijke beoordeling door de medisch adviseur van het CIZ, bestaat geen aanleiding om een deskundige te benoemen.

Conclusie en gevolgen

4.5.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2024.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) L.C. van Bentum