ECLI:NL:CRVB:2024:379

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
28 februari 2024
Zaaknummer
22/2798 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen eervol ontslag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin haar verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. Appellante was werkzaam bij de rechtbank Rotterdam en ontving op 18 juni 2019 eervol ontslag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid, met ingang van 1 juli 2019. Na bezwaar werd de ontslagdatum herzien naar 22 oktober 2019, en werd appellante recht gegeven op nabetaling van salaris, vermeerderd met rente. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit gegrond, maar wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat appellante haar schade niet had onderbouwd. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat zij schade had geleden door de te late uitbetaling van haar salaris, maar ook in deze fase werd de schade niet voldoende onderbouwd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde, waardoor appellante geen recht had op vergoeding van proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

22/2798 AW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 13 juli 2022, 22/1169 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het bestuur van de rechtbank Rotterdam (bestuur)
Datum uitspraak: 28 februari 2024

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. A. Rhijnsburger heeft hoger beroep ingesteld. Het bestuur heeft een verweerschrift ingediend. Namens appellante heeft mr. Rhijnsburger nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 17 januari 2024. Appellante is via videobellen verschenen. Zij is bijgestaan door mr. Rhijnsburger. Het bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. van Waegeningh en J.A.J.P. Poell.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Met ingang van 1 januari 2020 is de Ambtenarenwet gewijzigd en Ambtenarenwet 2017 (AW 2017) gaan heten. Op grond van artikel 16, tweede lid, van de AW 2017 blijft op besluiten of handelingen die vóór 1 januari 2020 bekend zijn gemaakt, het toen geldende recht van toepassing wat betreft de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen en wat betreft de behandeling van dat bezwaar of beroep.
1.1.
Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.2.
Appellante is werkzaam geweest bij de rechtbank Rotterdam. Bij besluit van 18 juni 2019 heeft het bestuur op grond van artikel 98, eerste lid onder f van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) appellante met ingang van 1 juli 2019 eervol ontslag verleend wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 7 december 2021 (bestreden besluit) heeft het bestuur het bezwaar van appellante tegen het ontslagbesluit gegrond verklaard. Het ontslagbesluit is herzien, waarbij de ontslagdatum is gewijzigd van 1 juli 2019 in 22 oktober 2019. Daarbij is bepaald dat appellante aanspraak heeft op een bedrag aan nabetaling, vermeerderd met rente. Bij de vaststelling van dit bedrag is meegenomen dat ten onrechte een korting van 30% is toegepast op het salaris over het jaar 2018 en over het jaar 2019 tot 1 juli 2019 in verband met de arbeidsongeschiktheid van appellante.
1.4.
Bij aanvullend besluit van 14 maart 2022 is het bestreden besluit van 7 december 2021 gewijzigd met betrekking tot de nabetaling. Het bedrag aan nabetaling is vastgesteld op een hoger bedrag van € 27.376,70, vermeerderd met € 593,33 aan wettelijke rente.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit van 7 december 2021, nu het bestuur de onrechtmatigheid daarvan heeft erkend, gegrond verklaard en dit besluit vernietigd, voor zover dit ziet op de nabetaling. Voor het overige is het besluit in stand gelaten. Het besluit van 14 maart 2022 is door de rechtbank niet in de beoordeling betrokken. Door dit besluit bestaan er tussen partijen geen geschilpunten meer over het ontslag en de daaraan gerelateerde financiële nabetaling. De rechtbank heeft verder het verzoek van appellante om schadevergoeding afgewezen omdat de schade niet is onderbouwd. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellante voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad om haar schade te onderbouwen of om daarmee in ieder geval een begin te maken en dat appellante hiervan geen gebruik heeft gemaakt.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank, waarbij haar verzoek om schadevergoeding is afgewezen. Wat zij daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad stelt voorop dat tussen partijen geen geschil bestaat over de hoogte van de toegekende salarisnabetaling of over de daarbij toegekende rentevergoeding. Het geschil betreft alleen de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding. De Raad beoordeelt dus of deze afwijzing juist is geweest aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat zij schade heeft geleden door de te late uitbetaling van haar salaris. Volgens appellante heeft de nabetaling ertoe geleid dat toeslagen zijn herberekend. Verder kon appellante, doordat zij een tijd lang te weinig inkomsten had, haar rekeningen niet meer betalen. Niet alleen in beroep, maar ook in hoger beroep heeft appellante nagelaten haar schade te onderbouwen of nader toe te lichten. Appelante heeft enkel, zonder nadere toelichting, een aantal facturen ingezonden, waarvan het grootste deel overigens dateert uit 2016 en eerder. Toen was van inhouding van salaris nog geen sprake. De Raad onderschrijft dan ook het oordeel van de rechtbank dat de schade niet voor vergoeding in aanmerking komt omdat deze niet is onderbouwd.

Conclusie en gevolgen

4.3.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak, waarbij het verzoek van appellante om schadevergoeding is afgewezen, wordt bevestigd.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding van haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van I. van der Hout als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2024.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) I. van der Hout