ECLI:NL:CRVB:2024:377

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
28 februari 2024
Zaaknummer
22/3120 MPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om militair invaliditeitspensioen wegens onvoldoende invaliditeitsscore

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant, een voormalig dienstplichtig militair, had een verzoek ingediend voor toekenning van een militair invaliditeitspensioen in verband met posttraumatische stressstoornis (PTSS). De mate van invaliditeit was vastgesteld op 5,42%, wat onder de vereiste 10% ligt voor toekenning van het pensioen. De staatssecretaris van Defensie had het verzoek afgewezen, en dit besluit werd door de rechtbank in stand gehouden. De Raad oordeelde dat de rechtbank de scores van de verzekeringsarts adequaat had beoordeeld en dat er geen reden was om aan de juistheid van deze scores te twijfelen. Appellant had in hoger beroep geen nieuwe argumenten aangedragen die de eerdere beoordeling konden weerleggen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waardoor de afwijzing van het verzoek om een militair invaliditeitspensioen in stand bleef. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht werd niet teruggegeven.

Uitspraak

22/3120 MPW
Datum uitspraak: 28 februari 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 augustus 2022, 21/8048 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T.J. van der Torn, advocaat, hoger beroep ingesteld. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen zijn uitgenodigd om ter zitting te verschijnen op 17 januari 2024. Mr. van der Torn heeft laten weten dat namens appellant niemand zal verschijnen. Daarna heeft de gemachtigde van de staatssecretaris meegedeeld daarom ook niet te zullen verschijnen. Ondanks de afmelding is appellant ter zitting verschenen. Na overleg is afgezien van behandeling ter zitting.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant was dienstplichtig militair in de periode van [datum 1] 1992 tot [datum 2] 1993. Van [datum 3] 1992 tot [datum 4] 1992 is hij uitgezonden naar voormalig Joegoslavië.
1.2.
Op 24 oktober 2019 heeft appellant een verzoek ingediend om toekenning van een militair invaliditeitspensioen in verband met bij hem vastgestelde PTSS. Naar aanleiding van dit verzoek heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden en heeft de verzekeringsarts hiervan op 12 maart 2021 een rapport uitgebracht. De verzekeringsarts heeft voor de PTSS dienstverband aanvaard en heeft de mate van invaliditeit als gevolg van de dienstverbandaandoening op de peildatum van 25 oktober 2018 vastgesteld op 5,42%.
1.3.
Met het besluit van 17 maart 2021 heeft de staatssecretaris het verzoek van appellant om een militair invaliditeitspensioen afgewezen. Appellant komt niet in aanmerking voor een invaliditeitspensioen, omdat de mate van invaliditeit is vastgesteld op minder dan 10%. Aan dit besluit is het verzekeringsgeneeskundig rapport ten grondslag gelegd. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.4.
Bij besluit van 2 november 2021 (bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Hierbij is verwezen naar een advies van de bezwaarverzekeringsarts van 28 juli 2021.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de door de verzekeringsarts vastgestelde scores op de subrubrieken ‘mobiliteit’, ‘slapen’, ‘sociale activiteiten’ en ‘structuur aanbrengen’ en ‘seksuele functie’ deugdelijk, consistent en inzichtelijk zijn onderbouwd. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat niet is gebleken dat de scores op de subrubrieken ‘zelfzorg’ en ‘basale communicatie’ door toepassing van de interne verzekeringsgeneeskundige richtlijnen kunstmatig laag worden gehouden. De omstandigheid dat volgens deze richtlijnen een (hogere) score op deze subrubrieken slechts in uitzonderlijke gevallen plaatsvindt, is voor de rechtbank op zichzelf geen aanleiding om van een schending van het zorgvuldigheids- of evenredigheidsbeginsel te spreken. De uitzonderlijkheid van een (hogere) score op deze subrubrieken is bovendien het resultaat van een verzekeringsgeneeskundige weging. Appellant heeft met wat hij heeft aangevoerd geen twijfel doen ontstaan over de juistheid van de medische beoordeling van de mate van de invaliditeit.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. Appellant heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat het invaliditeitspercentage juist is vastgesteld. Appellant moet verdergaand beperkt worden geacht.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht de afwijzing van het verzoek om een militair invaliditeitspensioen in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
Appellant heeft in hoger beroep geen andere argumenten ingebracht dan in het beroep in eerste aanleg. De rechtbank heeft de daar ingebrachte beroepsgronden adequaat besproken en per subrubriek gemotiveerd waarom er naar haar oordeel geen reden is om te twijfelen aan de vastgestelde scores. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die hieraan ten grondslag zijn gelegd. Appellant heeft zijn standpunt niet onderbouwd met medische gegevens. Ook heeft hij in zijn hogerberoepschrift niet toegelicht op welke punten en om welke redenen hij van mening is dat de conclusies van de rechtbank geen stand kunnen houden. Daarmee zijn er geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de mate van invaliditeit niet op juiste wijze is vastgesteld
.

Conclusie en gevolgen

4.3.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van het verzoek om een militair invaliditeitspensioen in stand blijft.
5. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van I. van der Hout als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2024.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) I. van der Hout
BIJLAGE
Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen
Artikel 2 Arbeidsongeschiktheid en invaliditeit
[…]
3. Voor de toepassing van dit besluit wordt onder invaliditeit met dienstverband verstaan: een invaliditeit van tenminste 10% tengevolge van:
a. verwonding, ziekten of gebreken, welke zijn veroorzaakt door de uitoefening van de militaire dienst in geval van buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden;
b. ziekten of gebreken, welke het gevolg zijn van verrichtingen of vermoeienissen aan de uitoefening van de militaire dienst in geval van buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden verbonden, dan wel welke tot uiting zijn gekomen onder overwegende invloed van die verrichtingen of vermoeienissen; of
c. ziekten of gebreken, welke zijn ontstaan, tot uiting zijn gekomen of verergerd mede door inwerking van bijzondere, zeer nadelige invloeden, waaraan de beroepsmilitair in verband met de uitoefening van de militaire dienst in geval van buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden is blootgesteld geweest
[…].
Artikel 11 Invaliditeitspensioen en bijzondere invaliditeitsverhoging
1.De dienstplichtige of reservist bij wie een bepaalde mate van invaliditeit met dienstverband is vastgesteld die is ontstaan in het met een ontslag als zodanig beëindigde tijdvak van zijn werkelijke dienst, heeft recht op een invaliditeitspensioen.
[…]