ECLI:NL:CRVB:2024:355

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
23 februari 2024
Zaaknummer
23/1629 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering en geschiktheid van geselecteerde functies voor appellante

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante per 27 februari 2022. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht heeft besloten de uitkering te beëindigen. Appellante, die zich eerder ziek had gemeld met psychische klachten, stelde dat zij door haar medische beperkingen niet in staat was om passende functies te vervullen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft echter voldoende gemotiveerd dat er geen aanleiding is om zwaardere of extra beperkingen op te nemen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De geselecteerde functies zijn in medisch opzicht geschikt voor appellante.

Het proces begon met een besluit van het Uwv op 26 januari 2022, waarin de ZW-uitkering werd beëindigd. Appellante maakte bezwaar, maar het Uwv handhaafde zijn besluit. De rechtbank Overijssel verklaarde het beroep van appellante ongegrond. In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald, maar de Raad heeft geconcludeerd dat de rechtbank terecht oordeelde. De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld en vastgesteld dat de medische onderbouwing van het Uwv voldoende was.

De Raad heeft ook opgemerkt dat appellante in hoger beroep geen nieuwe medische informatie heeft overgelegd die de eerdere bevindingen van de artsen van het Uwv zou kunnen ondermijnen. De beëindiging van de ZW-uitkering blijft dan ook in stand. De Raad heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 3.500,- bedragen, en heeft bepaald dat het Uwv het griffierecht van appellante vergoedt.

Uitspraak

23/1629 ZW
Datum uitspraak: 21 februari 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 19 april 2023, 22/2005 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 26 januari 2022 heeft het Uwv de uitkering die appellante ontving op grond van de Ziektewet (ZW) beëindigd. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 11 oktober 2022 (bestreden besluit) bij de beëindiging van de ZW-uitkering gebleven.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. K. Aslan, advocaat, hoger beroep ingesteld en stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 10 januari 2024. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Aslan. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellante per 27 februari 2022 heeft beëindigd. Volgens appellante was zij toen door haar (medische) beperkingen niet in staat om passende functies te verrichten zodat zij onveranderd recht heeft op een ZW-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als callcenter medewerkster voor 32 uur per week. Op 19 maart 2019 heeft zij zich ziekgemeld met psychische klachten. Het Uwv heeft appellante een uitkering op grond van de ZW toegekend. Na een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft het Uwv bij besluit van 11 maart 2020 de ZW-uitkering van appellante met ingang van 18 april 2020 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het Uwv heeft appellante per 18 april 2020 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend.
1.2.
Op 10 augustus 2020 heeft appellante zich, terwijl zij een WW-uitkering ontving, ziekgemeld met (onder meer) psychische klachten en buikklachten. Het Uwv heeft appellante een ZW-uitkering toegekend. In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante niet meer geschikt geacht voor de eerder voor haar geselecteerde functies maar haar wel belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 20 december 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 26 januari 2022 de ZWuitkering van appellante met ingang van 27 februari 2022 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
1.3.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsartsen de belastbaarheid van appellante, zoals vastgelegd in de FML van 20 december 2021, overtuigend hebben gemotiveerd. Er is geen reden om aan te nemen dat deze beperkingen niet voldoende zijn. In beroep heeft appellante informatie van 10 februari 2023 van haar chirurg overgelegd, waaruit blijkt dat vanwege haar ACNES een operatieve ingreep zal plaatsvinden. Het Uwv heeft erop gewezen dat met de buikpijnklachten vanwege de ACNES rekening is gehouden en dat in verband daarmee beperkingen zijn aangenomen. Dat appellante geopereerd gaat worden geeft volgens het Uwv geen aanleiding om de FML aan te passen, omdat uitgegaan moet worden van de medische situatie op de datum in geding van 27 februari 2022. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv daarmee afdoende heeft gemotiveerd waarom het in de door appellante overgelegde medische gegevens geen aanleiding ziet om meer beperkingen aan te nemen. Uitgaande van de FML van 20 december 2021 heeft de rechtbank het aannemelijk geacht dat appellante in staat is om de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen. De arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben in de rapporten van
25 januari 2022 en 11 oktober 2022 voldoende gemotiveerd waarom de functies passend zijn voor appellante, aldus de rechtbank.
Het hoger beroep van appellante
3.1.
Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft herhaald dat in de FML van 20 december 2021 onvoldoende rekening wordt gehouden met haar fysieke en mentale klachten. Wat betreft haar fysieke klachten heeft appellante herhaald dat zij als gevolg van haar buikklachten op grond van ACNES op de items lopen, knielen of hurken, zitten en staan niet slechts licht beperkt is, en dat bovendien de verzekeringsartsen niet hebben gemotiveerd waarom op deze punten een lichte beperking volstaat. Verder is volgens appellante in verband met haar buikklachten op de items geknield en gehurkt actief zijn en tillen en dragen een zwaardere beperking aan de orde, en hadden haar buikklachten ook moeten leiden tot beperkingen wat betreft buigen, torderen en duwen en trekken. Ook heeft appellante herhaald dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de knie- en enkelklachten die zij heeft overgehouden aan een scooterongeval op 9 augustus 2021. Wat betreft haar mentale klachten heeft appellante herhaald dat in verband met haar verhoogde prikkelbaarheid beperkingen wat betreft samenwerken en afleiding door (activiteiten van) anderen aan de orde zijn, en in verband met haar paniekaanvallen een beperking wat betreft verhoogd persoonlijk risico. Tot slot heeft appellante gesteld dat zij op de datum in geding het medicijn Sumatriptan gebruikte. Dat is een medicijn van de tweede categorie, wat betekent dat het medicijn het reactie- en concentratievermogen kan beïnvloeden. Ook op grond daarvan is volgens appellante een beperking wat betreft verhoogd persoonlijk risico aan de orde.
3.2.
Het Uwv heeft, mede onder verwijzing naar het rapport van 17 november 2023 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
Het oordeel van de Raad
4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de ZW-uitkering van appellante te beëindigen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW behoudt een betrokkene na 52 weken van ongeschiktheid tot werken zijn ZW-uitkering, als hij als gevolg van ziekte minder kan verdienen dan 65% van zijn laatst verdiende loon (maatmaninkomen). Dit percentage wordt berekend door het maatmaninkomen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Bij deze beoordeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen. [1] Ook deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.3.
Appellante heeft herhaald dat zij als gevolg van haar buikklachten op grond van ACNES op diverse items van de FML zwaarder beperkt is dan de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.3.1.
In het rapport van 17 november 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd dat er geen aanleiding is om zwaardere beperkingen op te nemen in de FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft erop gewezen dat appellante heeft verteld dat de pijn toeneemt als er spanning op de buik komt. Op grond daarvan is vastgesteld dat sprake is van een lichte beperking ten aanzien van lopen, knielen of hurken, zitten en staan. Verder is er volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen medische reden waarom appellante niet zwaarder dan vijf kg zou kunnen tillen of dragen en niet meer dan vijf keer per uur zou kunnen hurken of knielen. Omdat over de belasting heen gaan wellicht gedurende een korte tijdspanne een toename geeft van ervaren pijn heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante, meeverend op wat zij heeft gezegd te kunnen, op genoemde punten (toch) in genoemde mate beperkt geacht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gesteld dat er bij het overschrijden van de in de FML opgenomen beperkingen geen risico bestaat op structurele toename van het onderliggende substraat dan wel te objectiveren toename van de onderliggende medische problematiek. Dat geldt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook voor de door appellante ingebrachte claim op verdergaande beperkingen ten aanzien van lopen, knielen of hurken, zitten, buigen, torderen en duwen en trekken. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep betrokken dat in de FML met name het langer durend gebogen en/of getordeerd actief zijn en de frequentie bij verdergaand voorover buigen beperkt zijn geacht. Met het rapport van 17 november 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en toereikend gemotiveerd dat zwaardere beperkingen als gevolg van de buikklachten op grond van ACNES
niet aan de orde zijn.
4.4.
Appellante heeft verder herhaald dat dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de knie- en enkelklachten die zij heeft overgehouden aan het scooterongeval van 9 augustus 2021. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.4.1.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 17 november 2023 gemotiveerd dat uit niets blijkt dat appellante op de datum in geding na het ongeval in augustus 2021 resterende dan wel aanhoudende te objectiveren knie- en enkelklachten heeft die tot verdergaande beperkingen in de belastbaarheid leiden. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt uit de stukken dat er rond de datum in geding 27 februari 2022 sprake is van stress, pijn in de rechterlies door een kleine ontsteking, tandvleespijn na een ingreep door de tandarts, pijn in de buikwand en overbelasting door mantelzorg voor haar ernstig zieke moeder. Er is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep dan ook geen aanleiding om, naast de beperkingen die al in de FML staan als het gaat over buigen, tillen, dragen, lopen, knielen, hurken, zitten, staan en geknield of gehurkt actief zijn verdergaande beperkingen aan te nemen. Daarmee is voldoende gemotiveerd dat verdergaande beperkingen als gevolg van door appellante geclaimde knie- en enkelklachten niet aan de orde zijn.
4.5.
Appellante heeft ook herhaald dat in verband met haar mentale klachten beperkingen wat betreft samenwerken en afleiding door (activiteiten van) anderen aan de orde zijn, alsmede een beperking bij verhoogd persoonlijk risico in verband met haar paniekaanvallen. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
4.5.1.
In het rapport van 17 november 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgesteld dat appellante in de FML belastbaar is geacht voor werkzaamheden die voorspelbaar zijn, zonder dat er sprake is van tijds- noch tempodruk en waarbij er rekening gehouden wordt met prikkels vanuit contacten met klanten. Ook werd een beperking aangenomen ten aanzien van storingen en is appellante beperkt ten aanzien van het dragen van eindverantwoordelijkheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, bij het bestaan van de
onderliggende diagnostiek, de informatie uit de behandelende sector, gezien de presentatie van appellante op het spreekuur bij de diverse verzekeringsartsen en de bevindingen vanuit de diverse onderzoeken, naast de gegevens die bekend zijn over behandeling en resultaten daarvan, geen aanleiding gezien tot het aannemen van verdergaande beperkingen. Daarmee is toereikend gemotiveerd dat op deze door appellante genoemde punten een beperking niet aan de orde is.
4.6.
Tot slot heeft appellante aangevoerd dat, in verband met het gebruik van Sumatriptan, een beperking wat betreft verhoogd persoonlijk risico aan de orde is, omdat dit medicijn het reactie- en concentratievermogen kan beïnvloeden. Nu in de (als tweede geselecteerde) functie medewerker binderij, grafisch nabewerker (SBC-code 268030) en de
(als vijfde geselecteerde) functie bezorger pakketten e.d. (auto) (SBC-code 282102) sprake is van een verhoogd persoonlijk risico, komen deze functies volgens appellante te vervallen.
4.6.1.
Deze grond behoeft naar het oordeel van de Raad geen bespreking, omdat uit de (samenvatting) arbeidsmogelijkhedenlijst blijkt dat er aan de beoordeling per 27 februari 2022 vijf functies ten grondslag liggen. Ook als de hierboven genoemde functies zouden vervallen, de Raad zal dit in het midden laten, resteren er voldoende functies voor appellante die leiden tot een arbeidsgeschiktheid van meer dan 65%. Daarmee bestaat geen recht (meer) op een ZW-uitkering. Ter toelichting hierop geldt het volgende. Zouden de twee genoemde functies komen te vervallen, dan geldt de (oorspronkelijk) als derde geselecteerde functie als mediane functie, en geldt een (bij de oorspronkelijk vierde functie behorende) reductiefactor van 22,04. Dat leidt tot een arbeidsgeschiktheidspercentage van € 10,67 x (22,04 : 32) / € 10,67 x 100% = 68,88%, zijnde (nog steeds) meer dan 65%.
4.7.
Aan het voorgaande wordt tot slot nog toegevoegd dat appellante in hoger beroep geen nieuwe medische informatie heeft overgelegd. De beschikbare medische informatie geeft geen twijfel aan de juistheid van de bevindingen van de artsen van het Uwv.
Arbeidskundige beoordeling
4.8.
Wat appellante heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor haar niet geschikt zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Uit 4.3 tot en met 4.8 volgt dat de beëindiging van de ZW-uitkering per 27 februari 2022 in stand blijft. Omdat eerst in hoger beroep een afdoende medisch onderbouwing is gegeven voor het bestreden besluit, stelt de Raad vast dat het daartoe strekkende besluit oorspronkelijk niet deugdelijk was gemotiveerd en in zoverre in strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Omdat aannemelijk is dat appellante door de aanvulling van de motivering niet is benadeeld, zal onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb de schending van artikel 7:12 van die wet worden gepasseerd. Ook als het gebrek zich niet zou hebben voorgedaan zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen. Dit leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
6. Vanwege de toepassing van artikel 6:22 van de Awb is er aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten voor verleende rechtsbijstand in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.750,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de zitting in beroep ter waarde van € 875,- per punt) en € 1.750,- in hoger beroep (1 punt voor het hogerberoepschrift en 1 punt voor de zitting in hoger beroep ter waarde van € 875,- per punt), in totaal op € 3.500,-. Ook dient het Uwv het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van in totaal € 3.500,-;
- bepaalt dat het Uwv het in beroep en hoger beroep door appellante betaalde griffierecht van in totaal € 186,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.D. Streefkerk, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2024.
(getekend) J.D. Streefkerk
(getekend) E.X.R. Yi

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920.