ECLI:NL:CRVB:2024:353

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
23 februari 2024
Zaaknummer
23/1638 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant, die door het Uwv is vastgesteld op minder dan 35% arbeidsongeschiktheid. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen en dat er een noodzaak is voor een urenbeperking. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 10 januari 2024, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. N. Groeneveld, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. A.I. Damsma. De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd. De Raad volgt de conclusies van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen, die hebben vastgesteld dat appellant geen urenbeperking nodig heeft en dat de geselecteerde functies medisch geschikt zijn. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. Appellant heeft geen nieuwe medische gegevens overgelegd die de bevindingen van het Uwv zouden kunnen ondermijnen. De Raad concludeert dat de beëindiging van de WIA-uitkering in stand blijft en dat appellant geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

23/1638 WIA
Datum uitspraak: 21 februari 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 20 april 2023, 22/2542 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 5 januari 2022 heeft het Uwv de uitkering die appellant ontving op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) beëindigd. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 7 juni 2022 (bestreden besluit) bij de beëindiging van de WIA-uitkering gebleven.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. N. Groeneveld, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 10 januari 2024, waar de behandeling via videobellen heeft plaatsgevonden. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Groeneveld. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de WIA-uitkering per 6 maart 2022 heeft beëindigd, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft gewerkt als logistiek medewerker voor gemiddeld 37,76 uur per week bij Sanquin. Sinds 1 januari 2015 was hij werkloos en ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). In 2017 heeft appellant, tijdens zijn WW-uitkering, kort gewerkt als heftruckchauffeur bij FrieslandCampina voor gemiddeld 22,99 uur per week via Randstad Inhouse Resources B.V. Op 3 juli 2017 heeft appellant zich, terwijl hij een WW-uitkering ontving, ziekgemeld met cardiale klachten. Later was ook sprake van psychische klachten. Bij de beoordeling per einde wachttijd heeft een verzekeringsarts vastgesteld dat appellant op korte termijn zal worden geopereerd aan zijn rechterknie, waarna een revalidatietraject zal volgen. De verzekeringsarts heeft dan ook vastgesteld dat appellant op 1 juli 2019 op medische gronden volledig arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft appellant vervolgens met ingang van 1 juli 2019 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 80 tot 100%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellant met ingang van 10 januari 2021 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend, waarbij appellant onverminderd volledig arbeidsongeschikt is geacht.
1.2.
In verband met een herbeoordeling heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 17 december 2021. Volgens de arts is een urenbeperking evenwel niet aan de orde. De arbeidsdeskundige heeft voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 5 januari 2022 vastgesteld dat appellant met ingang van 6 maart 2022 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
In de bezwaarfase heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzoek gedaan en een aangescherpte FML van 23 mei 2022 opgesteld. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van de gewijzigde FML een onder SBC-code 315132 vallende functie vervangen, en heeft vastgesteld dat de overige vier door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies nog steeds geschikt zijn. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Uwv-arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig onderzoek hebben verricht. De rechtbank heeft verder, onder verwijzing naar de rapporten van 17 december 2021 en 23 mei 2022, geoordeeld dat deze artsen op een voldoende inzichtelijke en navolgbare wijze verslag hebben gedaan van hun onderzoeksbevindingen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor twijfel aan de juistheid van deze bevindingen en de daaraan verbonden conclusies ten aanzien van de belastbaarheid van appellant, die zijn weergegeven in de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangepaste FML. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat appellant zijn standpunt dat zijn beperkingen zijn onderschat niet heeft onderbouwd met nadere medische gegevens. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat de arbeidsdeskundigen zorgvuldig onderzoek hebben verricht en op een voldoende inzichtelijke en navolgbare wijze verslag hebben gedaan van hun onderzoeksbevindingen, en dat appellant geen beroepsgronden naar voren heeft gebracht die specifiek gericht zijn tegen de arbeidskundige grondslag van het besluit.
Het hoger beroep van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft betoogd dat sprake moet zijn van een urenbeperking, omdat er door de pijnklachten en de daardoor bestaande vermoeidheid (wel degelijk) sprake is van een verstoring van de energiehuishouding. Appellant heeft ook gewezen op enkele feitelijke onjuistheden in de aangevallen uitspraak.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de WIA-uitkering van appellant te beëindigen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.3.
Appellant heeft betoogd dat sprake moet zijn van een urenbeperking, omdat er door de pijnklachten en de daardoor bestaande vermoeidheid sprake is van een verstoring van de energiehuishouding. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.3.1.
In het rapport van 17 december 2021 heeft de primaire arts geen urenbeperking aangenomen, omdat er geen verstoring van energiehuishouding vanuit ziekte bestaat, geen noodzaak tot bescherming hiervoor bestaat en/of appellant geen intensieve behandeling ondergaat waardoor hij niet beschikbaar is voor werk. Indien rekening gehouden wordt met de aangenomen beperkingen zal volgens de primaire arts een beperking in duurbelastbaarheid niet te beargumenteren zijn. In het rapport van 23 mei 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep dit standpunt onderschreven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vermeld dat appellant zich niet in staat acht hele dagen te werken, maar dat daarvoor geen medische reden is als sprake is van passend werk.
4.3.2.
In een rapport van 27 oktober 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nader gemotiveerd waarom een urenbeperking in het geval van appellant niet aan de orde is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, onder verwijzing naar de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid (Standaard), vermeld dat bij een stoornis in de energiehuishouding sprake zal moeten zijn van noodzakelijke extra recuperatieperiodes. De noodzaak voor die extra recuperatieperiodes moet logisch volgen uit consistente en samenhangende onderzoeksbevindingen en de aard en ernst van het onderliggende medisch beeld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er op gewezen dat in de Standaard ook staat dat een stoornis in de energiehuishouding niet meteen tot een beperkte duurbelastbaarheid in algemene zin hoeft te leiden. De verzekeringsarts beoordeelt namelijk eerst of er nog sprake is van relevante belastbaarheid zonder van een beperkte duurbelastbaarheid uit te gaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat in de geldende FML van 23 mei 2022 beperkingen zijn opgenomen voor houdingen en werkzaamheden waarbij appellant zijn knieën moet belasten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, onder verwijzing naar het rapport van de primaire arts, uiteengezet dat de geclaimde urenbeperking niet consistent is met de anamnese en het dagverhaal, en evenmin met de onderzoeksbevindingen van de primaire arts. Ook vloeit de geclaimde urenbeperking niet logisch voort uit de aard van de medische stoornis. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft erop gewezen dat ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens het onderzoek in de bezwaarfase aandacht heeft besteed aan het dagverhaal, maar dat van noodzakelijke extra recuperatie door rust en ontspanning geen blijk is gegeven. Daarmee heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en toereikend gemotiveerd dat een urenbeperking in het geval van appellant niet aan de orde is. Daaraan wordt nog toegevoegd dat appellant in hoger beroep geen nieuwe medische informatie heeft overgelegd. De beschikbare medische informatie geeft geen twijfel aan de juistheid van de bevindingen van de artsen van het Uwv.
4.4.
Appellant heeft tot slot gewezen op enkele feitelijke onjuistheden in de aangevallen uitspraak. Deze leiden niet tot een ander oordeel.
Arbeidskundige beoordeling
4.5.
Wat appellant heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor hem niet geschikt zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering in stand blijft.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.D. Streefkerk, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2024.
(getekend) J.D. Streefkerk
(getekend) E.X.R. Yi