ECLI:NL:CRVB:2024:349

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
23/1626 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van WIA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de toekenning van een WIA-uitkering aan appellant per 28 maart 2022, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 54,23%. Appellant is van mening dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, en dat hij niet in staat is om de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 21 februari 2024, na een zitting op 10 januari 2024. De Raad oordeelt dat het Uwv de arbeidsongeschiktheid correct heeft vastgesteld en dat er geen reden is om te twijfelen aan de medische beoordeling door de artsen van het Uwv. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad concludeert dat er geen aanknopingspunten zijn voor de stelling van appellant dat zijn beperkingen op de datum in geding, 28 maart 2022, niet juist zijn beoordeeld. De Raad wijst het verzoek van appellant om een onafhankelijke deskundige te benoemen af, omdat de medische beoordeling overtuigend is en de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen, en de toekenning van de WIA-uitkering blijft in stand.

Uitspraak

23/1626 WIA
Datum uitspraak: 21 februari 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
14 april 2023, 22/2140 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht per 28 maart 2022 een WIA-uitkering aan appellant heeft toegekend waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 54,23%. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv het arbeidsongeschiktheidspercentage juist heeft vastgesteld.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. Y.N. Teke-Bozkurt, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en gereageerd op de nadere stukken.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 10 januari 2024. Voor appellant is verschenen mr. Teke-Bozkurt. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door T. van der Weert.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als montagemedewerker voor gemiddeld 37,63 uur per week. Op 30 maart 2020 heeft hij zich vanuit de Werkloosheidswet ziekgemeld met psychische klachten. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 mei 2022. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 54,23%. Het Uwv heeft bij besluit van 3 juni 2022 aan appellant met ingang van 28 maart 2022 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend.
1.2.
In de bezwaarfase heeft de verzekeringsarts aanvullend gerapporteerd. Voorts heeft een arts bezwaar en beroep gerapporteerd. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor een wijziging van zijn standpunt en bij besluit van 7 november 2022 (bestreden besluit) het door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat geen reden is om te oordelen dat het onderzoek van de artsen van het Uwv gebreken vertoont. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant lijdt aan een angststoornis. Omdat er sindsdien niets is gewijzigd in zijn medische situatie, heeft de verzekeringsarts bij het vaststellen van de belastbaarheid aangesloten bij de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling die in 2021 heeft plaatsgevonden. Daarbij is een urenbeperking aangenomen van 20 uur per week en 4 uur per dag. In dat verband heeft de verzekeringsarts van belang geacht dat appellant onder behandeling staat bij Mediant, maar met een weinig intensieve behandeling. Volgens de arts bezwaar en beroep is met de beperkingen voor persoonlijk en sociaal functioneren zeer ruim rekening gehouden met de angsten van appellant. Verder is een zeer ruime urenbeperking aangenomen, zodat appellant ruime mogelijkheden heeft om zijn behandelaar te bezoeken. De arts bezwaar en beroep volgt appellant niet in het betoog dat hij intensief wordt behandeld, nu appellant ten tijde van de datum in geding een keer per maand bij een psychiater kwam voor medicatie en een keer per week bij een psycholoog. De arts bezwaar en beroep heeft vermeld dat de omstandigheid dat appellant af en toe moe is als hij slecht heeft geslapen niet betekent dat een forsere urenbeperking moet worden aangenomen. Volgens de rechtbank zijn de rapporten van de artsen van het Uwv overtuigend en zijn er geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de conclusies van de artsen. Appellant heeft volgens de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat hij met de vastgestelde urenbeperking niet in staat is om zijn behandelingen te volgen. Dit betekent dat het Uwv mocht uitgaan van de juistheid van de rapporten en de FML van 27 mei 2022. Er is volgens de rechtbank daarom geen aanleiding voor de conclusie dat appellant volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Uitgaande van de juistheid van de FML is het aannemelijk dat appellant in staat is om de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen.
Het hoger beroep van appellant
3.1.
Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant voert, net als in beroep, aan dat zijn beperkingen zijn onderschat, met name voor zijn psychische klachten, extreme vermoeidheidsklachten en geheugen- en concentratieproblematiek. Gelet op de ernst van de angstfobie en recidiverende depressieve stoornis moet hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt worden geacht. Appellant verzoekt de Raad om een onafhankelijk deskundige te benoemen die zijn beperkingen kan vaststellen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de mate van arbeidsongeschiktheid op 54,23% in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling door de artsen van het Uwv. De artsen hebben uitgebreid onderzoek gedaan en de informatie van de huisarts en Mediant bij hun beoordeling betrokken. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn dat op de datum in geding sprake was van een intensieve behandeling. Daarbij wordt opgemerkt dat in de brief van Mediant van 15 september 2022 staat vermeld dat appellant in juli 2022 in behandeling is gekomen bij de polikliniek van Mediant en momenteel een groepsbehandeling volgt. Hieruit kan worden afgeleid dat deze behandelingen hebben plaatsgevonden na de datum in geding, 28 maart 2022.
4.3.
Appellant heeft nog gewezen op de in hoger beroep overgelegde informatie waaruit blijkt dat hij per 1 maart 2023 alsnog volledig arbeidsongeschikt is geacht. Deze informatie leidt niet tot een ander oordeel. Daarbij is het volgende van belang.
4.3.1.
Appellant heeft bij wijzigingsformulier van 13 juli 2023 gemeld dat sprake is van een verslechtering van de gezondheid. Hij heeft meer paniek- en angstaanvallen, is agressiever geworden en is bang dat hij mensen wat aandoet. Verder heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep, in het kader van de herbeoordeling, in het rapport van 22 augustus 2023 vermeld dat uit het spreekuur met appellant naar voren kwam dat hij de afgelopen maanden in toenemende mate geagiteerd is geraakt. Dit blijkt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet alleen uit de anamnese, maar ook uit de appellant zelf meegebrachte informatie van de huisarts en Mediant. De medewerker van Mediant die was meegekomen naar het spreekuur bevestigde dat er bij appellant sprake was van een korter lontje. Ook de presentatie van appellant in het begin van het spreekuur bevestigde dit. Appellant was erg boos. In de aantekeningen van de huisarts van de afgelopen maanden wordt ook melding gemaakt van agitatie in contact met anderen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is het plausibel en consistent dat er sprake is van een toename van de beperkingen en is er, gelet op de agitatieproblematiek, sprake van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. De datum met ingang waarvan de beperkingen zijn toegenomen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep bepaald op 1 maart 2023. Anders dan appellant betoogt zijn er geen aanknopingspunten voor de conclusie dat ook al op de datum in geding, 28 maart 2022, sprake was van een situatie van geen benutbare mogelijkheden.
4.4.
Omdat geen twijfel bestaat over de juistheid van de medische beoordeling, wordt het verzoek van appellant om een deskundige te benoemen afgewezen.
Arbeidskundige beoordeling
4.5.
Wat appellant heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor hem niet geschikt zijn.
Conclusie en gevolgen
5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de toekenning van de WIA-uitkering aan appellant per 28 maart 2022, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 54,23%, in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van R. Jansen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2024.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) R. Jansen