ECLI:NL:CRVB:2024:346
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering toekenning WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een WIA-uitkering toe te kennen per 19 maart 2021, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant, die voorheen als ECM-clerk werkte, heeft zich op 22 maart 2019 ziekgemeld met rugklachten. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering heeft het Uwv een medisch onderzoek uitgevoerd, waaruit bleek dat appellant beperkingen had, maar niet voldoende om hem als arbeidsongeschikt te beschouwen. Het Uwv heeft op 5 augustus 2021 besloten om de uitkering te weigeren, wat appellant niet accepteerde en hiertegen bezwaar maakte. Het bezwaar werd ongegrond verklaard door het Uwv op 24 februari 2022.
Appellant heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank Amsterdam, die op 30 maart 2023 het beroep ongegrond verklaarde. Appellant was van mening dat het Uwv zijn medische beperkingen had onderschat en dat hij niet in staat was om de door het Uwv geselecteerde functies te vervullen. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak behandeld op 10 januari 2024, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. S. Ettalhaoui, en het Uwv werd vertegenwoordigd door Y. Huisman.
De Raad heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend. De Raad oordeelde dat de medische en arbeidskundige onderzoeken zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid van appellant. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellant ongegrond, waardoor de weigering van de WIA-uitkering in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.