ECLI:NL:CRVB:2024:346

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
23/1499 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een WIA-uitkering toe te kennen per 19 maart 2021, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant, die voorheen als ECM-clerk werkte, heeft zich op 22 maart 2019 ziekgemeld met rugklachten. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering heeft het Uwv een medisch onderzoek uitgevoerd, waaruit bleek dat appellant beperkingen had, maar niet voldoende om hem als arbeidsongeschikt te beschouwen. Het Uwv heeft op 5 augustus 2021 besloten om de uitkering te weigeren, wat appellant niet accepteerde en hiertegen bezwaar maakte. Het bezwaar werd ongegrond verklaard door het Uwv op 24 februari 2022.

Appellant heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank Amsterdam, die op 30 maart 2023 het beroep ongegrond verklaarde. Appellant was van mening dat het Uwv zijn medische beperkingen had onderschat en dat hij niet in staat was om de door het Uwv geselecteerde functies te vervullen. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak behandeld op 10 januari 2024, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. S. Ettalhaoui, en het Uwv werd vertegenwoordigd door Y. Huisman.

De Raad heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend. De Raad oordeelde dat de medische en arbeidskundige onderzoeken zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid van appellant. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellant ongegrond, waardoor de weigering van de WIA-uitkering in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

23/1499 WIA
Datum uitspraak: 21 februari 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
30 maart 2023, 22/1733 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 5 augustus 2021 heeft het Uwv geweigerd appellant een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 24 februari 2022 (bestreden besluit) bij de weigering van de uitkering gebleven.
Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. S. Ettalhaoui, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 10 januari 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Ettalhaoui. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
Y. Huisman.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellant per 19 maart 2021 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als ECM-clerk voor 41 uur per week.
Op 22 maart 2019 heeft hij zich ziekgemeld met rugklachten. Nadat appellant een aanvraag om een WIA-uitkering had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 juli 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd.
1.2.
Het Uwv heeft bij besluit van 5 augustus 2021 geweigerd appellant met ingang van
19 maart 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. De FML is op 24 februari 2022 aangepast. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarmee gewijzigd vastgesteld op 30,33%. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt. Het bezwaar is daarom ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank constateert een discrepantie in claim en bevindingen bij beeldvormend onderzoek. Zij heeft geoordeeld dat de verzekeringsartsen de medische belastbaarheid van appellant in de rapporten van op 23 juli 2021 en 24 februari 2022 op
inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden hebben vastgelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 9 december 2022 volgens de rechtbank voldoende uitgelegd dat de in beroep ingediende medische informatie geen aanleiding geeft voor meer of andere beperkingen. De rechtbank is verder van oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de rapporten van 24 februari 2022 en 7 februari 2023 voldoende heeft uitgelegd waarom de voorbeeldfuncties geschikt zijn voor appellant.
Het hoger beroep van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat en dat hij vanwege zijn rugklachten niet in staat is de genoemde functies uit te oefenen. Appellant is van mening dat er ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen, hij heeft zoveel last van zijn rug dat hij niet in staat is om hele dagen te werken.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de WIA-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.3.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn in essentie een herhaling van de gronden van het beroep. De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het onderzoek zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen belastbaarheid van appellant.
4.3.1.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aan de hand van de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid toereikend gemotiveerd dat er geen grond is voor een urenbeperking. Deze Standaard kent drie indicatiegebieden op basis waarvan een urenbeperking kan worden aangenomen, te weten energetisch, preventief en qua beschikbaarheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat er bij appellant geen sprake is van een aandoening die met belangrijke stoornissen in de energiehuishouding gepaard gaat. Hierbij is terecht opgemerkt dat de diagnose chronisch pijnsyndroom, waar appellant op heeft gewezen, niet is gesteld door de behandelend sector. Evenmin is er sprake van een aandoening waarbij op voorhand moet worden gesteld dat appellant op preventieve gronden minder uren inzetbaar zou zijn of van verminderde beschikbaarheid vanwege behandeling. Voor het stellen van een urenbeperking is daarom terecht geen aanleiding gezien.
4.3.2.
Met de rugklachten van appellant is bij het vaststellen van de belastbaarheid rekening gehouden door het aannemen van een verminderde fysieke belastbaarheid in werk. Daarnaast is de duurbelastbaarheid gemaximeerd op 8 uur dag en per week op 40 uur en zijn nachtdiensten ongewenst geacht. Appellant heeft in hoger beroep benadrukt dat hij in ernstige mate wordt gehinderd door zijn pijnklachten. Hij heeft echter ook in hoger beroep geen medische gegevens ingebracht op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid in onvoldoende mate rekening is gehouden met die klachten. Dit betekent dat geen aanleiding is voor twijfel aan de medische grondslag van het bestreden besluit.
Arbeidskundige beoordeling
4.4.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.D. Streefkerk, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2024.
(getekend) J.D. Streefkerk
(getekend) E.X.R. Yi