ECLI:NL:CRVB:2024:336
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante en de zorgvuldigheid van het onderzoek door het Uwv
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het bezwaar tegen de vaststelling van haar arbeidsongeschiktheid door het Uwv ongegrond verklaarde. De Centrale Raad van Beroep heeft op 21 februari 2024 uitspraak gedaan. De kwestie betreft de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante, die per 14 september 2021 op 72% is vastgesteld. Appellante betwist deze vaststelling en stelt dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor zij de geselecteerde functies niet kan vervullen. De Raad oordeelt dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen reden is om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft in haar oordeel rekening gehouden met de medische gegevens en de verklaringen van de behandelend psycholoog, en heeft geconcludeerd dat de geselecteerde functies medisch geschikt zijn voor appellante. De Raad onderschrijft dit oordeel en bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waardoor de toekenning van de WIA-uitkering aan appellante in stand blijft. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten, aangezien het hoger beroep niet slaagt.