ECLI:NL:CRVB:2024:335

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
23/558 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant volgens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De Centrale Raad van Beroep heeft op 21 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant, die voorheen als database administrator werkte, heeft zich op 16 maart 2016 ziekgemeld en ontving een WGA-vervolguitkering. Het Uwv heeft de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 62,19% per 18 juli 2019. Appellant is van mening dat hij meer beperkingen heeft dan door het Uwv is aangenomen en kan de geselecteerde functies niet vervullen. De Raad heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht heeft vastgesteld. De Raad oordeelt dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig is uitgevoerd en dat de vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) adequaat zijn onderbouwd. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. Hierdoor blijft de WGA-vervolguitkering, berekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 55 tot 65%, ongewijzigd voortgezet.

Uitspraak

23/558 WIA
Datum uitspraak: 21 februari 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 januari 2023, 22/1059 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 18 juli 2019 (datum in geding) heeft vastgesteld op 62,19%. Volgens appellant heeft hij meer beperkingen dan door het Uwv zijn aangenomen en kan hij daarom niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht heeft gewijzigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R.E. Zalm hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 10 januari 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Zalm. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door R.D. van den Heuvel.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als database administrator voor gemiddeld 39,96 uur per week. Op 16 maart 2016 heeft appellant zich ziekgemeld. Nadat het dienstverband op 1 mei 2016 was geëindigd, is appellant in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet. Het Uwv heeft aan appellant met ingang van 14 maart 2018 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 56,83%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv bij besluit van 24 december 2019 appellant met ingang van 14 maart 2020 een WGA-vervolguitkering toegekend, berekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 55 tot 65%.
1.2.
Op 27 januari 2021 heeft appellant een melding toegenomen arbeidsongeschiktheid ingediend. Naar aanleiding hiervan heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft deze beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 30 juni 2021. Een arbeidsdeskundige heeft voor appellant functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 62,19%. Bij besluit van 27 juli 2021 heeft het Uwv aan appellant kenbaar gemaakt de mate van arbeidsongeschiktheid te wijzigen naar 62,19%. Appellant ontvangt hierdoor ongewijzigd een WGA-vervolguitkering berekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 55 tot 65%. Hiertegen heeft appellant bezwaar gemaakt.
1.3.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 5 januari 2022 een gewijzigde FML opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconstateerd dat op basis van de gewijzigde FML de geduide functies nog steeds geschikt zijn voor appellant. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarom ongewijzigd (62,19%) gebleven. Bij besluit van 13 januari 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt en het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. De WGA-vervolguitkering blijft ongewijzigd berekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 55 tot 65%.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig verricht. De verzekeringsartsen hebben alle naar voren gebrachte klachten op een zorgvuldige en duidelijke manier betrokken bij de medische beoordeling. Dat geldt ook voor de eigen bevindingen uit onderzoek van de verzekeringsarts en de in het dossier aanwezige informatie van de behandelend sector. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische belastbaarheid van appellant op 18 juli 2019 inhoudelijk, op overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden gemotiveerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt terecht over de in de beroepsfase overgelegde medische informatie van appellant dat met de daarin genoemde klachten reeds rekening is gehouden, dan wel dat deze informatie geen aanleiding geeft om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen omdat de informatie ziet op de periode na de datum in geding. De rechtbank oordeelt dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant per datum in geding in staat moet worden geacht arbeid te verrichten die in overeenstemming is met de voor hem vastgestelde belastbaarheid, zoals verwoord in de FML van 5 januari 2022.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. In hoger beroep handhaaft appellant zijn standpunt dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig is verricht en dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Volgens appellant heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de overgelegde medische informatie geen betrekking heeft op de datum in geding, waardoor deze informatie ten onrechte buiten beschouwing is gelaten. Appellant stelt meer beperkt te zijn, dan dat door de verzekeringsartsen is aangenomen. Appellant meent onder meer dat hij maximaal twee uur per dag en maximaal tien uur per week kan werken. Ter zitting heeft appellant nog opgemerkt dat het bevreemdend is dat de FML van 5 januari 2022 geldig is tot en met 14 mei 2020, terwijl de melding toegenomen arbeidsongeschiktheid dateert van 27 januari 2021.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid per 18 juli 2019 is gehandhaafd op 62,19%, in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd over de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek is in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig is verricht en dat alle naar voren gebrachte klachten op een zorgvuldige en duidelijke wijze zijn betrokken bij de medische beoordeling. Daaraan wordt toegevoegd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 22 november 2022 gemotiveerd heeft geconcludeerd dat psychiater J.A. Kater in zijn verklaring van 9 februari 2022, behoudens de reeds bekende en meegewogen klachten, het ziektebeeld van appellant beschrijft van de periode ruim na datum in geding en dat die verklaring op dat punt geen betekenis heeft voor de onderhavige beoordeling.
4.3.
Appellant voert verder dat zijn beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren van de FML van 5 januari 2022 zijn onderschat. Appellant stelt onder meer dat hij moeite heeft met concentreren, het structureel onthouden van dingen en zijn (sociale) batterij loopt snel leeg. Ook lukt het appellant niet zelfstandig te reizen met het openbaar vervoer en is hij bijziend. Verder stelt appellant moeite te hebben bij het voeren van gesprekken en menselijke interactie is beperkt.
4.4.
De rechtbank wordt gevolgd in het oordeel dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde medische beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. De verzekeringsarts heeft in het rapport van 30 juni 2021 onderkend dat op datum in geding sprake is van een matig depressieve episode, vermoeidheid en slaapproblematiek. De verzekeringsarts heeft om deze reden beperkingen aangenomen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 5 januari 2022 en 22 november 2022 deze conclusie overgenomen en daaraan toegevoegd dat uit de verklaringen van de psychiaters van 14 januari 2021 en 9 februari 2022 geen nieuwe diagnoses naar voren komen. De beperkingen in de FML zijn passend bij de psychische klachten van appellant: er geldt een zeer breed scala aan beperkingen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren. Verder blijkt uit informatie van het farmacotherapeutisch kompas dat de medicatie die appellant gebruikt geen slaap-waakstoornissen veroorzaakt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt vast dat bij een tweede slaaptest de ademhaling van appellant was verbeterd en er geen ademstops meer waren. Hiermee zijn de medische beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren in de FML van 5 januari 2022 voldoende toegelicht. Appellant heeft in hoger beroep geen nadere (medische) informatie overgelegd met betrekking tot het persoonlijk en sociaal functioneren op de datum in geding die aanknopingspunten biedt voor twijfel aan de juistheid van de door de verzekeringsarts vastgestelde psychische belastbaarheid.
4.5.
Ook voert appellant aan dat zijn beperkingen in de rubrieken dynamische handelingen en statische houdingen zijn onderschat. Appellant stelt onder meer dat hij zijn handen en vingers beperkt kan gebruiken en hij ongeveer één uur per dag zijn toetsenbord en muis kan gebruiken. Ook het reiken, buigen, duwen en trekken (beweging) zijn zeer beperkt. Verder stelt appellant niet te kunnen koken of buiten te komen.
4.6.
De Raad volgt de rechtbank in het oordeel dat er geen reden is te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde lichamelijke beperkingen. In het rapport van 30 juni 2021 heeft de verzekeringsarts gemotiveerd geconcludeerd dat niet is gebleken dat de eerder geconstateerde slijtage aan de wervels of de stenosering is toegenomen. De verzekeringsarts heeft daarom geen aanleiding gezien meer beperkingen aan te nemen in de rubrieken dynamisch handelen en statische houdingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 5 januari 2022 en 22 november 2022 deze conclusie overgenomen en wijst daarbij op de rapporten van de neuroloog van 14 november 2018 en psychiater van 14 januari 2021 waarin juist aan appellant is geadviseerd voldoende actief te blijven overdag. Voor de overige lichamelijke klachten ontbreekt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep een aantoonbare medische reden. Aan hoe appellant de klachten en belastbaarheid zelf ervaart, kan bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid geen doorslaggevende betekenis worden toegekend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft afdoende gemotiveerd waarom er geen aanleiding bestaat verdergaande beperkingen aan te nemen voor de lichamelijke klachten.
4.7.
Ook de beroepsgrond dat appellant slechts twee uur per dag en maximaal tien uur per week kan werken, slaagt niet. De verzekeringsarts heeft in het rapport van 30 juni 2021 gemotiveerd geconcludeerd dat appellant beperkt is voor het werken in de avond en de nacht vanwege zijn slaapproblematiek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 5 januari 2022 deze conclusie overgenomen en benadrukt dat daarmee een recuperatietijd tussen twee werkdagen is gewaarborgd. Verder acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep van belang dat is gebleken dat de slaapproblematiek niet wordt veroorzaakt door medicatie. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk uiteengezet dat appellant niet aan de criteria van Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid voldoet voor het aannemen van een beperking in het aantal uren per dag of per week.
4.8.
De opmerking ter zitting dat het bevreemdend is dat de FML van 5 januari 2022 geldig is tot en met 14 mei 2020, leidt niet tot een ander oordeel. Zoals het Uwv ter zitting heeft toegelicht ziet laatstgenoemde datum op de overgang van versie 4 van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) naar versie 5 per 15 mei 2020 en niet op de geldigheid van de in de FML neergelegde beperkingen op de datum in geding.
Arbeidskundige beoordeling
4.9.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 5 januari 2022, heeft het Uwv voldoende gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit om de WGA-vervolguitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid in de klasse 55 tot 65%, ongewijzigd voort te zetten, in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, in tegenwoordigheid van N. ter Heerdt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2024.
(getekend) C. Karman
(getekend) N. ter Heerdt