ECLI:NL:CRVB:2024:299

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
14 februari 2024
Zaaknummer
23/921 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant en de rol van het Uwv in de vaststelling van beperkingen

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, die per 31 augustus 2020 is vastgesteld op 48,08%. Appellant is van mening dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn medische beperkingen in de aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 augustus 2022. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld na een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die het bezwaar van appellant tegen de beslissing van het Uwv ongegrond had verklaard.

De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank de conclusies van de door haar ingeschakelde deskundige, psychiater drs. E.H. Horwitz, terecht heeft gevolgd. De deskundige had in zijn rapport aangegeven dat appellant op 31 augustus 2020 lijdt aan een posttraumatische stressstoornis (PTSS) en andere medische klachten, maar dat de FML van het Uwv voldoende rekening hield met deze beperkingen. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat de FML niet adequaat is en dat zijn beperkingen niet correct zijn verwerkt.

De Raad heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat er geen aanleiding is om de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid te herzien. De Raad heeft de bevindingen van de deskundige en de verzekeringsarts bezwaar en beroep als overtuigend en goed onderbouwd beschouwd. De Raad heeft het hoger beroep van appellant ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid op 48,08% in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en het griffierecht wordt niet terugbetaald.

Uitspraak

23/921 WIA
Datum uitspraak: 14 februari 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
9 februari 2023, 21/1168 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 31 augustus 2020 heeft vastgesteld op 48,08%. Volgens appellant heeft het Uwv in de aangepaste FML van 4 augustus 2022 onvoldoende (medische) beperkingen aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in beroep geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv het arbeidsongeschiktheidspercentage juist heeft vastgesteld.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.L. Pronk, kantoorgenoot van J.R. Beukema, hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 10 januari 2024. Voor appellant is Beukema verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.W.C. Jacobs.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als constructiebankwerker voor 38 uur per week. Op 3 september 2018 heeft hij zich ziekgemeld met lichamelijke klachten. Appellant heeft later ook psychische klachten gekregen. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een primaire arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
8 oktober 2020. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 30,41%. Het Uwv heeft bij besluit van 13 oktober 2020 geweigerd appellant met ingang van 31 augustus 2020 een
WIA-uitkering toe te kennen omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 8 maart 2021 heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
In beroep heeft appellant onder verwijzing naar een rapport van neuroloog J.U.R. Niewold van 22 september 2021 aangevoerd dat de artsen van het Uwv zijn beperkingen te licht hebben ingeschat.
2.2.
De rechtbank heeft aanleiding gezien om psychiater drs. E.H. Horwitz van GGZ Friesland te benoemen als onafhankelijk deskundige. De deskundige heeft op 28 juni 2022, samen met arts in opleiding tot psychiater drs. J. Meeuwis een rapport uitgebracht. Appellant is in het kader van het onderzoek op 28 april 2022 door de deskundige onderzocht in het bijzijn van Meeuwis. Op 2 mei 2022 heeft appellant het spreekuur bezocht van Meeuwis. De deskundige heeft met betrekking tot de behandeling van de PTSS van appellant informatie ingewonnen bij GZ-psycholoog M. Verhagen van PsyTrec en klinisch psycholoog D.M. de Groot van GGZ Drenthe. Volgens de deskundige is er bij appellant op 31 augustus 2020 sprake van een PTSS met uitgestelde expressie, die bij appellant gepaard gaat met symptomen van beperkte aandacht en concentratie, slaapdeprivatie en hypervigilantie met overdreven schrikreactie. Uit de medische stukken volgt dat er op somatisch vlak sprake is van tinnitus, presbyacusis, vertigo (een component orthostase en benigne paroxismale positieduizeligheid, BPPD) en een myocardinfarct in 2014. Volgens de deskundige is er bij appellant daarnaast sprake van klachten die passen bij migraine. De deskundige heeft zich op het standpunt gesteld dat de FML van 8 oktober 2020 aanvulling behoeft. De deskundige heeft het aannemelijk geacht dat appellant zijn aandacht niet minimaal een half uur kan richten op één concentratiebron. Hiertoe heeft de deskundige overwogen dat het appellant niet gelukt is om zijn aandacht een half uur goed vast te houden tijdens het gesprek. Ook heeft appellant korte momenten van afwezigheid tijdens het gesprek passend bij dissociatie. De deskundige acht appellant ook beperkt voor belastingitem 2.7 ‘eigen gevoelens uiten’ omdat appellant zich tijdens het gesprek emotioneel labiel en dysfoor geuit heeft. De deskundige heeft gelet op de schrikreacties van appellant bij onverwachte geluiden en de dysfore manier waarop appellant kan reageren enige twijfel of appellant met anderen kan samenwerken (belastingitem 2.9). Ten aanzien van vervoer (belastingitem 2.10) en beroepsmatig vervoer (belastingitem 2.11) heeft de deskundige toegelicht dat dit onwenselijk lijkt vanwege de momenten van afwezigheid bij appellant. De deskundige heeft in dit verband opgemerkt dat het aan een keuringsarts van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen is om daarover een uitspraak te doen. Gelet op de overdreven schrikreacties van appellant, de momenten van afwezigheid en de duizeligheidsklachten kan appellant niet op hoogtes werken en met grote machines of apparaten (belastingitem 3.8). De deskundige heeft het aannemelijk geacht dat een werkdag van acht uur per dag en een werkweek van 36 uur per week te hoog gegrepen is. De hoeveelheid inzetbare uren is beperkt vanwege migraine/hoofdpijnen en de beperkingen die voortkomen uit klachten passend bij PTSS. Appellant is ook beperkt voor onregelmatige werktijden. In reactie op de vraag of de deskundige in zijn algemeenheid iets kan zeggen over concentratievereisten en het verrichten van seriematig productiewerk waarin productienormen gehaald moeten worden en het gaat om voortdurend fijn montagewerk (zeer kleine onderdelen hanteren) heeft de deskundige toegelicht dat appellant zich gedurende beide gesprekken niet gedurende de gehele tijd heeft kunnen concentreren. Appellant heeft frequent heftige schrikreacties en neigt tot dissociaties. Het is voor de deskundige niet duidelijk welke concentratievereisten nodig zijn bij seriematig productiewerk. De deskundige acht het aannemelijk dat voortdurend fijn montagewerk niet haalbaar is. Als productienormen stressverhogend zijn zal dit een negatieve invloed hebben op het functioneren van appellant.
2.3.
Appellant en het Uwv hebben op het rapport van de deskundige gereageerd.
2.3.1.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van het rapport van de deskundige toegelicht zich te kunnen vinden in de geadviseerde aanpassingen van de FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ten aanzien van belastingitem vasthouden van de aandacht in het dagelijks functioneren (belastingitem 1.1) overwogen de score ‘beperkt’ te hanteren omdat uit de beschrijving van het onderzoek en de activiteiten die appellant onderneemt blijkt dat appellant zijn aandacht langer dan 5 minuten op één informatiebron kan richten. Appellant is daarmee niet ‘sterk beperkt’ te achten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant beperkt geacht voor eigen gevoelens uiten (2.7) met de toelichting dat appellant zich tijdens een gesprek emotioneel labiel en dysfoor kan uiten. Bij belastingitem 2.9 (samenwerken), dat als ‘beperkt’ is gescoord, is vermeld dat appellant emotioneel labiel en dysfoor kan reageren tijdens een gesprek. Ten aanzien van belastingitem 2.10 (vervoer), dat ook als ‘beperkt’ is gescoord, is opgemerkt dat appellant niet zelfstandig kan reizen, maar dat appellant wel zelfstandig gebruik kan maken van het openbaar vervoer. Beroepsmatig vervoer is niet toegestaan (belastingitem 2.11). Ten aanzien van de werktijden heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat appellant op de datum in geding in behandeling was bij Synaeda. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat het door de primaire arts opgetekende dagverhaal een goed beeld geeft van de activiteiten van appellant op de datum in geding. Vanwege het belang van een goede nachtrust wordt appellant beperkt geacht voor werken in de nacht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder vastgesteld dat appellant zes uur per dag en dertig uur per week kan werken. De (aangepaste) beperkingen van appellant zijn neergelegd in een FML van 4 augustus 2022. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft een nieuwe functieselectie verricht en heeft de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 48,08%. Bij een gewijzigde beslissing op bezwaar van 15 augustus 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv appellant met ingang van 31 augustus 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend.
2.3.2.
Appellant heeft zich niet kunnen vinden in de wijze waarop het Uwv de bevindingen van de deskundige heeft verwerkt in de FML van 4 augustus 2022. In zijn brief van 22 augustus 2022 heeft appellant een aantal vragen geformuleerd betreffende aspecten waarop appellant nog een nadere toelichting van de deskundige wenst. Deze aspecten betreffen de beperkingen voor aandacht en concentratie (mede in verband met dissociatie), de wenselijkheid van een beperking voor persoonlijk risico vanwege de wegrakingen, het gebruik van oordoppen om onverwachte geluiden te tackelen, de invloed van concentratieproblemen op handelingstempo, stressverhogende productienormen en de omvang van de duurbeperking. Appellant heeft de rechtbank verzocht om zijn vragen aan de deskundige voor te leggen.
2.4.
De rechtbank heeft de door haar ingeschakelde deskundige gevolgd in zijn conclusies. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het rapport van Horwitz en Meeuwis alle beschikbare medische informatie beschrijft en uitvoerig gemotiveerd is, inzichtelijk is en geen tegenstijdigheden bevat. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de conclusies van de deskundige op een correcte wijze verwerkt in de aangepaste FML van 4 augustus 2022. In het rapport van 4 augustus 2022 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is uitvoerig en inzichtelijk gemotiveerd hoe de verzekeringsarts bezwaar en beroep de conclusies van de deskundige verwerkt heeft in deze FML. De rechtbank heeft geen reden gezien om de door appellant in zijn brief van 22 augustus 2022 geformuleerde vragen voor te leggen aan de deskundige, omdat het op de weg van appellant lag eerst met concrete medische gegevens twijfel te zaaien aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Die concrete medische gegevens ontbreken. Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om aan te nemen dat de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op 8 augustus 2022 geselecteerde functies de belastbaarheid van appellant overschrijden. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van 8 maart 2021 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Ook heeft de rechtbank bepaald dat het Uwv de wettelijke rente over de nabetaling vergoedt. Het Uwv is verder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.
Het hoger beroep van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens voor zover zijn beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is verklaard. Appellant heeft herhaald dat het Uwv de beperkingen die voortkomen uit het deskundigenonderzoek niet op een correcte wijze verwerkt heeft in de aangepaste FML van 4 augustus 2022. Appellant acht het ook niet juist dat de rechtbank de vragen die hij in zijn brief van 22 augustus 2022 geformuleerd heeft niet heeft voorgelegd aan de deskundige. Volgens appellant heeft hij voldoende medische stukken ingebracht die twijfel zaaien aan de juistheid van het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Appellant heeft aangevoerd dat de beperking in de FML van 4 augustus 2022 voor ‘vasthouden van de aandacht in het dagelijks functioneren’, belastingitem 1.1, onvoldoende ver gaat. Volgens appellant had dit item niet als ‘beperkt’, maar als ‘sterk beperkt’ moeten worden gescoord. Appellant heeft in dit verband gewezen op de opmerking van de deskundige dat het aannemelijk te achten is dat appellant zijn aandacht niet minimaal een half uur kan richten op één concentratiebron en op zijn momenten van afwezigheid. Appellant heeft verder aangevoerd dat de deskundige hem beperkt acht voor werk waarbij eisen gesteld worden aan de concentratie. Appellant heeft in dit verband aandacht gevraagd voor de Basisinformatie CBBS versie 5 (mei 2020), pagina’s 88 en 89. In de FML staat volgens hem voorts ten onrechte dat appellant beperkt is voor werk waarin
bijzondere(cursivering Raad) eisen gesteld worden aan concentratie. Appellant kan eenvoudige taken verrichten, echter zodra het complexer en moeilijker wordt van inhoud en/of langer achtereen verricht moet worden, kan appellant dit niet verrichten. Appellant acht zichzelf ongeschikt voor de functies samensteller kunststof en rubberproducten (SBC-code 271130) en huishoudelijk medewerker gebouwen (SBC-code 111334). Appellant meent steun te kunnen vinden voor zijn standpunt in een door hem in hoger beroep overgelegd rapport van Niewold van 21 april 2023. Appellant heeft de Raad in hoger beroep nogmaals verzocht de door hem gestelde vragen in zijn brief van 22 augustus 2022 voor te leggen aan de door de rechtbank ingeschakelde deskundige.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 augustus 2023 verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van Niewold geen aanleiding gezien om het standpunt te wijzigen. Hij heeft dit toegelicht in zijn rapport van 10 augustus 2023.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de mate van arbeidsongeschiktheid op 48,08% in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.3.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. In deze gronden wordt geen aanleiding gezien om af te wijken van het uitgangspunt dat de rechter de conclusies van een onafhankelijk, door haar ingeschakelde deskundige volgt. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het rapport van de deskundige overtuigend gemotiveerd en inzichtelijk is en de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd heeft toegelicht hoe hij deze conclusies uit het rapport van de deskundige heeft verwerkt in de FML van 4 augustus 2022. Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de door de deskundige geformuleerde beperkingen op een onjuiste manier vertaald heeft in de FML van 4 augustus 2022. In aanvulling op wat de rechtbank heeft overwogen, wordt het volgende overwogen.
4.4.
Ten aanzien van het vasthouden van de aandacht in het dagelijks functioneren, belastingitem 1.1 van de FML, wordt het volgende overwogen. De deskundige heeft vastgesteld dat appellant zijn aandacht niet minimaal een half uur kan richten op één concentratiebron. De deskundige heeft overwogen dat dit aannemelijk is aangezien het appellant niet lukt zijn aandacht een half uur goed vast te houden tijdens het gesprek en betrokkene tevens korte momenten van afwezigheid heeft tijdens het gesprek passend bij dissociatie. Hier wordt geen rekening mee gehouden bij het volhouden van de aandacht door de primaire arts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overwogen dat nu uit de beschrijvingen van het onderzoek, alsook de activiteiten die appellant wel nog onderneemt, blijkt dat appellant zijn aandacht wel langer dan vijf minuten kan richten, voor de score ‘beperkt’ gekozen moet worden bij belastingitem 1.1. Deze score houdt in “kan de aandacht niet langer dan een half uur richten op één informatiebron”. Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat hij ‘sterk beperkt’ geacht had moeten worden.
In de Basisinformatie CBBS versie 5 (mei 2020) zijn op pagina 88 en 89 de navolgende tekstblokken te vinden:
4. Beoordeling functionele mogelijkheden door de verzekeringsarts
FML-score
0 norm, kan de aandacht gedurende minstens een half uur richten op één informatiebron.
1. beperkt, kan de aandacht niet langer dan een half uur richten op één informatiebron.
2 sterk beperkt, kan de aandacht niet langer dan 5 minuten richten op één informatiebron.
6. Geautomatiseerde verwerking van de functionele mogelijkheden en de eisen in arbeid
Bij dit beoordelingspunt worden de functionele mogelijkheden niet geautomatiseerd vergeleken met de eisen in arbeid. Een beperking of een toelichting bij de belastbaarheid leidt altijd tot een signalering.
1.1 VASTHOUDEN VAN DE AANDACHT IN HET DAGELIJKS FUNCTIONEREN
Functionele mogelijkheden
Belasting van de functie
Belastbaarheid
Waarde
Toelichting
niet beschreven
0. Norm
> 0,5 uur
zonder
A
met
s
1. Beperkt
≤ 0,5 uur
zonder
s
met
2. Sterk beperkt
≤ 5 minuten
zonder
s
met
Uit deze tekstblokken volgt dat indien een betrokkene zijn aandacht langer dan vijf minuten, maar minder of gelijk aan een half uur bij één concentratiebron kan houden, dit item als
'1. Beperkt' gescoord moet worden. Volgens de Raad is niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de conclusie van de deskundige onjuist verwerkt heeft in de FML van 4 augustus 2022 nu appellant zijn aandacht niet een half uur bij het gesprek kon houden, maar door de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd is toegelicht dat appellant in staat geacht wordt zijn aandacht langer dan vijf minuten vast te houden. Appellant heeft geen medische stukken in geding gebracht waaruit blijkt dat appellant zijn aandacht niet langer dan vijf minuten kan vasthouden.
4.5.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn beroepsgrond dat uit het rapport van de deskundige moet worden afgeleid dat de deskundige hem beperkt acht voor werk waarbij (sec) eisen gesteld worden aan de concentratie. De deskundige heeft in het rapport van 30 juni 2022 verklaard zich te kunnen vinden in de beperking die het Uwv ten aanzien van belastingitem 1.8 in de FML van 8 oktober 2020 heeft vastgesteld. Dit houdt in dat appellant wat betreft het persoonlijk functioneren in arbeid aangewezen is op werk waarbij geen bijzondere eisen gesteld worden aan concentratie. Voor zover appellant heeft bedoeld te stellen dat hij beperkt is voor seriematig productiewerk of werk waarin kortcyclisch monteren aan de orde is, biedt het rapport van de deskundige hiervoor geen aanknopingspunten. De deskundige heeft overwogen dat het aannemelijk is dat
voortdurend(eigen cursivering Raad) fijn montagewerk niet haalbaar is.
4.6.
Wat appellant onder verwijzing naar het rapport van Niewold van 21 april 2023 naar voren heeft gebracht geeft geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van het medisch standpunt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 3 augustus 2023 met juistheid overwogen dat hij in zijn reactie van 4 oktober 2021 op het rapport van Niewold van 22 september 2021 reeds beargumenteerd heeft waarom hij de door Niewold voorgestelde aanpassingen niet overneemt. Uit het rapport van de deskundige dient afgeleid te worden dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep dit met juistheid heeft vastgesteld omdat de deskundige deze beperkingen ook niet stelt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 3 augustus 2023 verder afdoende gemotiveerd toegelicht waarom hij geen aanknopingspunten ziet om appellant beperkt te achten voor geluidsbelasting (belastingitem 3.6) of voor een duurbeperking van vier uur per dag en twintig uur per week.
4.7.
Omdat er geen twijfel is over de juistheid van de medische beoordeling, is er geen aanleiding voor nadere raadpleging van de deskundige.
Arbeidskundige beoordeling
4.8.
Wat appellant heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor hem niet geschikt zijn. De Raad overweegt in dit verband dat het ‘Resultaat functiebeoordeling’ ten aanzien van de functies samensteller kunststof en rubberproducten (SBC-code 271130) en huishoudelijk medewerker gebouwen (SBC-code 111334) geen aanknopingspunten biedt dat – zoals namens appellant ter zitting naar voren is gebracht – de aandacht een half uur of langer op een informatiebron gericht dient te worden. Er is sprake van respectievelijk kortcyclische assemblagewerkzaamheden en schoonmaakwerkzaamheden waarbij kortcyclische handelingen worden verricht. Dit betekent dat na afronding van de ene werkzaamheid of handeling de aandacht kan worden losgelaten tot de volgende werkzaamheid of handeling begint.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak voor zover aangevochten wordt bevestigd. Dit betekent dat de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op 48,08% in stand blijft.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van R. Jansen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2024.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) R. Jansen