ECLI:NL:CRVB:2024:290

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
14 februari 2024
Zaaknummer
22/3398 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling na intrekking hoger beroep in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. R.J. Ruiter, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg. De rechtbank had op 20 september 2022 een beslissing genomen in de zaak met nummer 21/1694. Op 25 juli 2023 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarop appellante haar hoger beroep heeft ingetrokken. Tegelijkertijd heeft zij de Raad verzocht om het Uwv te veroordelen in de proceskosten.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het Uwv volledig tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellante, waardoor de intrekking van het hoger beroep gerechtvaardigd was. De Raad heeft vervolgens de proceskosten die appellante heeft gemaakt in de procedures bij de rechtbank en de Raad beoordeeld. De kosten zijn begroot op € 2.625,- voor rechtsbijstand, en het Uwv is ook veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 185,- dat appellante heeft betaald.

De Raad heeft in zijn overwegingen verwezen naar de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht, die de basis vormen voor de proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 14 februari 2024, waarbij T. Dompeling als rechter en M.D.F. de Moor als griffier aanwezig waren. De Raad heeft de proceskostenveroordeling en de vergoeding van het griffierecht in de beslissing opgenomen.

Uitspraak

Datum uitspraak: 14 februari 2024
22/3398 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 20 september 2022, 21/1694 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. R.J. Ruiter, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft op 25 juli 2023 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Appellante heeft het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten.
Het Uwv heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Namens appellante is het hoger beroep ingetrokken omdat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 25 juli 2023 volledig aan de bezwaren van appellante tegemoet is gekomen.
Appellante heeft de Raad verzocht om vergoeding van de proceskosten die zij in de procedures bij de rechtbank en deze Raad heeft moeten maken.
De Raad ziet aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten die appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken. Deze proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 1.750,- aan kosten van rechtsbijstand in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,-) en € 875,- aan kosten van rechtsbijstand in hoger beroep (1 punt voor het indienen van een hogerberoepschrift, met een waarde per punt van €875,-). In totaal dus €2.625,-.
Appellante heeft met het Formulier proceskosten verzocht om vergoeding van de door haar en haar gemachtigde in beroep gemaakte reiskosten van respectievelijk €20,43 en €20,40. De door appellante geclaimde reiskosten komen niet voor vergoeding in aanmerking omdat zij niet aanwezig was bij de zitting van de rechtbank en er dus geen sprake is van gemaakte kosten. De door haar gemachtigde gemaakte reiskosten komen niet voor vergoeding in aanmerking omdat op grond van artikel 1, aanhef en onder d, van het
Besluit proceskosten bestuursrecht een veroordeling in de kosten alleen betrekking kan hebben op reiskosten van een partij (of een belanghebbende).
Ook zal de Raad bepalen dat het Uwv aan appellante het door haar in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 185,- vergoedt.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van € 2.625,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van € 185,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2024.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) M.D.F. de Moor