In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 28 december 2022 het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Het Uwv had op 5 december 2014 besloten om de ZW-uitkering van appellante per 8 december 2014 te beëindigen. Appellante stelde dat er nieuwe medische informatie was die aanleiding gaf om dit besluit te herzien. De Centrale Raad van Beroep heeft op 8 februari 2024 geoordeeld dat het Uwv terecht heeft geweigerd om terug te komen van het eerdere besluit. De Raad oordeelde dat het medisch dossier van appellante geen nieuwe feiten of omstandigheden bevatte die de hersteldverklaring per 8 december 2014 in twijfel trokken. De rechtbank had eerder al vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende had gemotiveerd waarom er geen aanleiding was om de belastbaarheid van appellante te wijzigen. De Raad onderschrijft deze overwegingen en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Appellante krijgt geen vergoeding voor het betaalde griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagt.