ECLI:NL:CRVB:2024:280

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
23/1336 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning IVA-uitkering op basis van duurzaamheidsbeoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 januari 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uwv om haar per 12 november 2019 een IVA-uitkering toe te kennen. Appellante, die een loongerelateerde WGA-uitkering ontving, stelde dat zij niet alleen volledig maar ook duurzaam arbeidsongeschikt was. Het Uwv had haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 100%, maar oordeelde dat deze niet duurzaam was. De rechtbank Den Haag had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging.

De Raad heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht had geweigerd de IVA-uitkering toe te kennen. De deskundige, I.A.K. Snels, had in haar rapport van 20 juni 2022 aangegeven dat er behandelmogelijkheden voor appellante waren en dat er binnen enkele maanden een kans op verbetering van haar functionele mogelijkheden bestond. De Raad volgde de deskundige in haar oordeel dat de beperkingen van appellante niet duurzaam waren. Appellante had in hoger beroep geen nieuwe argumenten aangedragen die de onzorgvuldigheid van het deskundigenonderzoek konden onderbouwen.

De Raad oordeelde dat de rechtbank de conclusies van de deskundige terecht had gevolgd en dat de in de Functionele Mogelijkhedenlijst opgenomen beperkingen voldoende waren. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat appellante geen recht had op een IVA-uitkering, omdat haar arbeidsongeschiktheid niet duurzaam was. Tevens werd bepaald dat appellante geen proceskostenvergoeding zou ontvangen en het betaalde griffierecht niet terugkreeg.

Uitspraak

23/1336 WIA
Datum uitspraak: 31 januari 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 maart 2023, 21/779 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 10 juli 2020 heeft het Uwv appellante vanaf 12 november 2019 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 100%. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt. Zij vindt dat zij niet alleen volledig maar ook duurzaam arbeidsongeschikt is. Het Uwv is met een besluit van 23 december 2020 (bestreden besluit) bij de toekenning van de WGA-uitkering gebleven.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 20 december 2023. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.C. Puister.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante per
12 november 2019 een IVA-uitkering toe te kennen, omdat de volledige arbeidsongeschiktheid niet duurzaam is. Volgens appellante zijn de beperkingen duurzaam. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd een IVA-uitkering toe te kennen.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Bij besluit van 10 juli 2020 heeft het Uwv appellante met ingang van 12 november 2019 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend. Na onderzoek door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vastgesteld op 100%. Volgens het Uwv is appellante wel volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt.
1.2.
In de bezwaarfase heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzoek gedaan en een rapport opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt en het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft aanleiding gezien I.A.K. Snels, verzekeringsarts bij Ergatis als deskundige te benoemen. Mede op basis van haar rapport heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.2.
In haar rapport van 20 juni 2022 heeft de deskundige vermeld dat er voor appellante behandelmogelijkheden zijn en dat binnen enkele maanden een meer dan geringe kans op verbetering van de functionele mogelijkheden te verwachten valt. De rechtbank heeft overwogen dat het rapport van de deskundige blijk geeft van een zorgvuldig onderzoek dat inzichtelijk en consistent is. Het deskundigenonderzoek is niet alleen gebaseerd op het verhaal van appellante op een spreekuur, maar ook op alle stukken die zich in het dossier bevinden. Daarnaast acht de rechtbank van belang dat appellante gebruik heeft gemaakt van het correctierecht. Appellante heeft een e-mail aan de deskundige verstuurd die onderdeel uitmaakt van het deskundigenrapport. Het beroep, en daarmee ook het deskundigenonderzoek, heeft zich gericht op de vraag of appellante duurzaam arbeidsongeschikt is. De rechtbank is met de deskundige van oordeel dat een lichamelijk onderzoek niet noodzakelijk is voor de beantwoording van die vraag. In het deskundigenrapport is vermeld dat geen aanvullende informatie is opgevraagd bij de behandelaars omdat voldoende informatie voorhanden is in het dossier. De deskundige heeft van belang geacht dat appellante op het moment van haar onderzoek niet onder behandeling is en er geen nieuwe onderzoeken zijn verricht waarvan de uitkomst onbekend dan wel nog niet betrokken is. De rechtbank heeft de deskundige hierin gevolgd. De deskundige heeft gemotiveerd aangegeven welke behandelmogelijkheden bestaan, heeft deze toegespitst op de verschillende klachten van appellante en heeft aangegeven binnen welke termijn verbetering is te verwachten. De deskundige heeft uiteengezet dat voor de klachten van appellante diverse behandelmogelijkheden bestaan die appellante nog niet geprobeerd heeft. Dat behandeling bij de Viersprong (nog) niet mogelijk zou zijn, betekent niet dat appellante binnen één jaar geen baat kan hebben bij de andere voorgestelde behandelingen.
Het hoger beroep van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen de uitspraak aangevoerd dat het medisch onderzoek door de deskundige onzorgvuldig is geweest, onder meer omdat de deskundige geen lichamelijk onderzoek heeft uitgevoerd.
3.2.
Daarnaast stelt appellante dat haar arbeidsongeschiktheid duurzaam is. Behandelingen die zij heeft ondergaan zijn nooit succesvol geweest. De door de rechtbank ingeschakelde deskundige heeft onvoldoende bezien of de voorgestelde behandelingen daadwerkelijk toepasbaar zijn op haar persoonlijke situatie. De psycholoog van appellante heeft aangegeven dat verder behandelen en nieuwe behandelingen zinloos zijn en dat de klachten van appellante daardoor eerder zullen verergeren. Ook heeft haar psycholoog te kennen gegeven dat appellante behandelmoe is en dat zij stressvolle situaties moet vermijden. Appellante stelt dat zij gebaat is bij rust. Een revalidatietraject is verder geen optie omdat daarvoor
contra-indicaties bestaan en dit gelet op de complexiteit van de klachten niet is aangewezen. Appellante is opgebrand door alle behandelingen. Ook medicatie had niet het gewenste resultaat door ernstige bijwerkingen. Het is niet realistisch binnen een jaar herstel te verwachten.
3.3.
Appellante heeft tot slot aangevoerd dat zij ook op grond van haar lichamelijke klachten is aangewezen op een IVA-uitkering. Er valt geen verbetering van deze klachten te verwachten. De behandeling van haar bekkenklachten heeft niet tot een positief resultaat geleid en het behandeldoel is niet behaald. Ten onrechte hebben het Uwv en de deskundige de chronische bekkenpijn (bekkeninstabiliteit) niet meegenomen. Ook is onvoldoende aandacht besteed aan de klachten die zijn ontstaan na de keizersnede van appellante, aan de chronische vermoeidheid, de fibromyalgie, de zenuwbeknelling aan haar been, de darm- en schildklierproblemen en de klachten als gevolg van PCOS. De genoemde klachten zijn medisch objectiveerbaar en blijken uit de brieven van specialisten. Het Uwv en de deskundige hebben niet meegenomen dat appellante afhankelijk is van anderen voor hulp in het huishouden en bij het doen van boodschappen. Appellante heeft hier nog aan toegevoegd dat voor haar niet duidelijk is naar welke brief van de internist de rechtbank verwijst omdat zij in 2015 niet bij een internist is geweest.
Het standpunt van het Uwv
3.4.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om aan appellante geen
IVA-uitkering toe te kennen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, staan in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Appellante is volledig arbeidsongeschikt. De vraag ligt voor of de arbeidsongeschiktheid van appellante op de datum in geding, 12 november 2019, moet worden geacht volledig en duurzaam te zijn, zodat appellante op grond van artikel 47 van de Wet WIA recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering.
4.4.
De Raad heeft in zijn uitspraak van 4 februari 2009 [1] geoordeeld dat de verzekeringsarts zich een oordeel dient te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hij moet een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna, dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn, voor zover die feiten en omstandigheden betrekking hebben op de medische situatie van de verzekerde op de datum in geding. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
Zorgvuldigheid van het onderzoek door de deskundige
4.5.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat zij vindt dat het onderzoek door de deskundige onzorgvuldig is geweest. Appellante heeft in hoger beroep echter geen nieuwe argumenten genoemd die volgens haar maken dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest. Wat zij in hoger beroep heeft aangevoerd, is ook bij de rechtbank aan de orde geweest. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat deze grond niet slaagt. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank die aan dit oordeel ten grondslag liggen.
Duurzaamheid van de psychische beperkingen
4.6.
Appellante heeft aangevoerd dat zij alle behandelingen heeft ondergaan die voor haar mogelijk zijn en dat deze niet tot verbetering van haar belastbaarheid hebben geleid. Daarom zijn haar beperkingen duurzaam en komt zij in aanmerking voor een IVA-uitkering. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.7.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijk door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van de deskundige hem overtuigend voorkomt. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat in dit geval geen aanleiding bestaat om van dit uitgangspunt af te wijken. Het rapport van 20 juni 2022 van de deskundige, aangevuld met de nadere reactie van 20 december 2022, geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek, is inzichtelijk en consistent gemotiveerd en komt ook de Raad overtuigend voor. Snels heeft, na kennisneming van een grote hoeveelheid medische gegevens over appellante, uitgebreid gerapporteerd over de gezondheidssituatie van appellante en gemotiveerd uiteengezet hoe zij tot de bij appellante bestaande ziektebeelden en de behandelmogelijkheden heeft geconcludeerd. Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Snels hoefde in de brief van psycholoog G. Girjasing van 5 augustus 2022 geen aanleiding te zien om de conclusies van haar rapport van 20 juni 2022 te wijzigen. Ook buiten de Viersprong blijven nog behandelopties mogelijk. Zij heeft verder toegelicht dat ook psycholoog Girjasing appellante ten tijde van de datum in geding (12 november 2019) kennelijk nog behandelbaar acht nu ook deze psycholoog, ondanks de behandelmoeheid, tot maart 2022 doorging met behandelen.
4.8.
Mede naar aanleiding van wat ter zitting is besproken voegt de Raad daar nog het volgende aan toe. Appellante heeft benadrukt dat zij rust wil. Behandelingen bezorgen haar stress en zij vindt dat zij alle behandelingen die effectief zouden kunnen zijn al heeft geprobeerd. Appellante heeft echter niet duidelijk gemaakt welke behandelingen zij heeft gevolgd en waarvoor, sinds zij in december 2017 uitviel van haar werk, en ook niet of en met welk resultaat appellante deze behandelingen heeft afgerond. In het rapport van de deskundige staat dat appellante diverse keren een behandeling is gestopt. Vanaf november 2018 bezoekt zij eens per twee á drie weken psycholoog Girjasing. Uit het dossier blijkt niet dat appellante vanaf 2017 andere behandelingen heeft gevolgd voor haar psychische klachten, bijvoorbeeld bij een psychiater, een multidisciplinair behandeltraject of schematherapie. Het standpunt van de deskundige dat er voor de klachten van appellante nog behandelmethoden zijn, komt de Raad dan ook niet onjuist voor. Voor een oordeel over het ontbreken van de duurzaamheid is voldoende dat er behandeling mogelijk is. Niet van belang is of appellante deze behandelingen al dan niet wil volgen.
4.9.
Anders dan appellante, vindt de Raad niet dat de deskundige de mogelijke behandelingen slechts algemeen en theoretisch heeft beschreven. De deskundige is ingegaan op de concrete situatie van appellante en noemt per aandoening een of meer concrete behandelmethoden. Verder heeft zij rekening gehouden met de ernst en de lange duur van de klachten en benoemt zij de wisselwerking tussen de lichamelijke en de psychische klachten van appellante. Het rapport van de deskundige houdt voldoende rekening met de feiten en omstandigheden die bij appellante aan de orde zijn en geeft een voldoende onderbouwing van het mogelijk resultaat van de genoemde behandelingen voor appellante.
4.10.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank de conclusies van de deskundige over de kans op herstel van de psychische beperkingen van appellante per 12 november 2019 terecht heeft gevolgd.
Lichamelijke beperkingen
4.11.
Appellante heeft aangevoerd dat haar lichamelijke beperkingen zijn onderschat. Zij vindt dat haar chronische bekkenpijn, darmproblemen, traag werkende schildklier en fibromyalgie hadden moeten leiden tot meer beperkingen, die bovendien duurzaam zijn. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.12.
De verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben inzichtelijk en navolgbaar gemotiveerd dat rekening is gehouden met de beperkingen die medisch konden worden geobjectiveerd. De schildklier wordt gesubstitueerd en er is regelmatige controle van de schildklierfunctie. Daardoor is er geen energietekort door de schildklier. Overigens heeft appellante al sinds zeer geruime tijd schildklierproblemen en heeft appellante daarmee jarenlang kunnen werken. Dat geldt ook voor het prikkelbare darmsyndroom. Dat is in 2009 vastgesteld, maar uit het dossier blijkt dat appellante sindsdien voor haar darmklachten geen arts heeft bezocht of onder behandeling is geweest. Appellante heeft geen medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat vanwege haar darmproblemen of haar traag werkende schildklier in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 juli 2020 meer of extra beperkingen hadden moeten worden opgenomen.
4.13.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er verder op gewezen dat er geen tekenen zijn van bekkeninstabiliteit en dat uit de brief van 10 maart 2020 van de reumatoloog volgt dat de pijnklachten worden veroorzaakt door fibromyalgie. Daarvoor zijn beperkingen opgenomen. Appellante heeft geen medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat die beperkingen onvoldoende zijn. De Raad begrijpt dat voor appellante voorop staat wat zij zelf voelt en ervaart. Bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling gaat het echter alleen om beperkingen die een medisch objectiveerbaar gevolg zijn van ziekte. Het Uwv erkent dat appellante pijnklachten ervaart en beperkingen heeft. Met de geobjectiveerde klachten van appellante die een gevolg zijn van ziekte, heeft het Uwv voldoende rekening gehouden in de FML. Zonder afbreuk te willen doen aan de impact van haar klachten op het dagelijks leven, ziet de Raad in wat appellante heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de in de FML opgenomen beperkingen.
4.14.
De deskundige heeft in haar rapport uiteengezet dat voor fibromyalgie verschillende behandelingen bestaan die appellante nog niet heeft doorlopen. Zoals hiervoor is geoordeeld volgt de Raad het rapport van deskundige Snels. De in de FML opgenomen beperkingen vanwege fibromyalgie zijn dus niet duurzaam.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering om aan appellante per 12 november 2019 een IVA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.R. van der Velde, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2024.
(getekend) W.R. van der Velde
(getekend) S.C. Scholten

Bijlage

Artikel 4 van de Wet WIA
1. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
2. In het eerste lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
3. Onder duurzaam wordt mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Artikel 47, eerste lid, van de Wet WIA
Recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontstaat voor de verzekerde die ziek wordt indien:
a. hij de wachttijd heeft doorlopen;
b. hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is; en
c. er op hem geen uitsluitingsgrond van toepassing is.