ECLI:NL:CRVB:2024:277

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 februari 2024
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
23/1734 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante heeft zich ziekgemeld met oogklachten en na een aanvraag voor een WIA-uitkering heeft het Uwv een medisch onderzoek uitgevoerd. De arts heeft beperkingen vastgesteld, maar het Uwv concludeerde dat appellante niet meer dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante heeft bezwaar gemaakt, maar het Uwv bleef bij zijn besluit. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna appellante hoger beroep heeft ingesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geoordeeld dat het Uwv zorgvuldig heeft gehandeld. De Raad concludeert dat de medische beoordeling door het Uwv juist is en dat appellante niet voldoet aan de criteria voor volledige arbeidsongeschiktheid. De Raad bevestigt dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellante en dat de opgelegde urenbeperking van vier uur per dag en twintig uur per week gerechtvaardigd is. De Raad oordeelt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waardoor de weigering van de WIA-uitkering in stand blijft.

Uitspraak

23/1734 WIA
Datum uitspraak: 8 februari 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 mei 2023, 23/111 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 22 april 2022 heeft het Uwv geweigerd appellante een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 20 december 2022 (bestreden besluit) bij de weigering van de uitkering gebleven.
Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. N. Rastegar, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 17 januari 2024. Voor appellante is
mr. Rastegar verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.L.J. Weltevrede.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellante per 27 januari 2022 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als cateringmedewerkster voor een wisselend aantal uur per week. Op 30 januari 2020 heeft zij zich ziekgemeld met oogklachten. Nadat appellante een aanvraag om een WIA-uitkering had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 25 maart 2022. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 22 april 2022 geweigerd appellante met ingang van 27 januari 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. Deze verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft extra beperkingen, waaronder een urenbeperking van vier uur per dag en twintig uur per week, aangenomen in de FML en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft opnieuw functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante opnieuw berekend en vastgesteld op 31,49%.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat wat appellante in beroep heeft aangevoerd geen reden geeft om het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 8 december 2022 gemotiveerd heeft toegelicht dat appellante niet voldoet aan de uitzonderingscriteria uit het Schattingsbesluit en dat zij daarom niet volledig arbeidsongeschikt is op medische gronden. Vervolgens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk uiteengezet welke beperkingen hij aangewezen acht. De rechtbank is niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van appellante op de datum in geding, 27 januari 2022, en meer beperkingen had moeten aannemen. Daarbij betrekt de rechtbank dat appellante in beroep geen medische informatie heeft ingebracht waaruit naar voren komt dat zij op 27 januari 2022 meer beperkingen heeft dan in de FML van 8 december 2022 zijn vastgesteld.
Het hoger beroep van appellante
3. Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd waarom een urenbeperking van vier uur per dag en twintig uur per week is opgelegd en niet een zwaardere urenbeperking. Daarnaast bestaan er tegenstrijdigheden tussen de bevindingen tijdens het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en zijn conclusie. Het Uwv had op de gebieden zelfverzorging, sociale contacten en samenlevingsverband moeten onderzoeken wat de tekortkomingen van appellante waren. Omdat appellante op deze drie vlakken onvoldoende scoort had appellante volledig arbeidsongeschikt moeten worden bevonden. Er is onvoldoende naar het verweer van appellante geluisterd. Daarmee is het onderzoek door het Uwv niet zorgvuldig geweest.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de WIA-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.3.
Appellante heeft aangevoerd dat het onderzoek door het Uwv onzorgvuldig is geweest. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.3.1.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest. De primaire arts heeft dossierstudie verricht en appellante tijdens een spreekuur onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eveneens dossierstudie verricht, appellante na de hoorzitting medisch onderzocht en kennis genomen van de door appellante overgelegde informatie van haar huisarts. Tijdens de medische onderzoeken is een anamnese afgenomen en is tevens aandacht besteed aan de problematische sociale situatie van appellante en is haar dagverhaal uitgevraagd. Niet gebleken is dat de artsen van het Uwv daar onvoldoende hebben doorgevraagd of van belang zijnde punten hebben gemist. Dat de artsen van het Uwv een andere conclusie verbinden aan hun bevindingen maakt niet dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest.
4.4.
Appellante heeft verder aangevoerd dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd waarom appellante niet zwaarder beperkt wordt geacht. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.4.1.
Wat over de medische beoordeling door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is overwogen, wordt onderschreven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 8 december 2022 afdoende gemotiveerd dat appellante om medische redenen niet volledig arbeidsongeschikt is omdat zij niet voldoet aan de uitzonderingscriteria van het Schattingsbesluit. Appellante is immers niet terminaal, opgenomen, bedlegerig of
ADL-afhankelijk en er is ook geen sprake van onvermogen tot functioneren op drie niveaus, waaronder zelfverzorging, op basis van een ernstige psychische stoornis. Zij heeft overtuigend gemotiveerd dat de beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren door de primaire arts juist zijn weergegeven. Deze arts heeft overwogen dat het vooralsnog niet zeker is of er bij appellante daadwerkelijk sprake is van psychopathologie. Lettend op de forse gedragsproblemen en de betrokken instanties (politie, Veilig Thuis, Bemoeizorg) wordt de kans op persoonlijkheidsproblematiek (vermoedelijk cluster B) echter op aanzienlijk geschat en zijn dienovereenkomstig beperkingen in de FML opgenomen. Voor wat betreft de fysieke klachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante het voordeel van de twijfel gegeven door de in bezwaar gevonden beperkingen ten gevolge van knieklachten ook op de datum in geding aan te nemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook overtuigend gemotiveerd dat gezien de ernstige psychosociale problemen en het ernstig ondergewicht, om energetische en preventieve redenen tijdelijk een urenbeperking aan de orde is van vier uur per dag en twintig uur per week. Appellante dient in een meer stabiele situatie te komen zodat zij een aantal zaken in orde kan brengen en er ruimte (en geld) komt voor adequate behandeling.
Arbeidskundige beoordeling
4.5.
De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat het Uwv voldoende en inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellante.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellante een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van M. Sheerzad als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2024.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) M. Sheerzad